Zef Hemel, planoloog en auteur van ‘Er was eens een stad’: ‘Grote publiekstentoonstelling’

‘Voor een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van ons land is niet nieuwe wetgeving of een zoveelste minister nodig, maar een echt democratisch gesprek over de lange termijn. In plaats van een departementale afstemming en vervolgens ontwikkelingsruimte te forceren via provincies bij lagere overheden zou de minister voor Ruimtelijke Ordening een grote publiekstentoonstelling moeten organiseren in Utrecht, met aansprekende kaarten, toekomstverhalen en maquettes. Een vertrouwenwekkend narratief over waar we met z’n allen naar toe gaan ontbreekt, maar zou in betrekkelijk korte tijd alsnog gemaakt kunnen worden.

Ruimtelijke ordening is voor burgers ondoorgrondelijk, iets dat voor hen niet bestaat, omdat bestuurders en professionals haar hebben gemonopoliseerd. Mensen ergens warm voor laten lopen zal productiever blijken dan bestuurlijke knopen doorhakken of vertrouwen op marktwerking.’ 

 

Gregor Heemskerk, partner bij TwynstraGudde: ‘Markt meer laten doen nauwelijks soelaas’

‘Het Rijk moet allereerst weer regie nemen in het ruimtelijk domein. We zien nu dat twintig jaar lang decentralisatie naar lagere overheden leidt tot grote problemen. We mogen best trots zijn op onze planningstraditie, maar als we zo doorgaan verrommelt het landschap en dreigen Belgische toestanden.

Voor het uitvoeren van Rijksregie zijn flinke (financiële) investeringen in de capaciteit bij gemeenten nodig. In de periode 2010 tot 2015 is er – omdat de bouwproductie stil kwam te liggen door de kredietcrisis - enorm bezuinigd op gemeentelijk experts als planologen, Grondbedrijf en projectmanagers. Ter illustratie: bijna de helft van alle stedenbouwkundigen is in die periode ander werk gaan doen. Nu de woningbouwvraag explodeert en we gebieden moeten ontwikkelen waarin wonen, werken, water, groen en duurzaamheid samenkomen, zijn de benodigde experts niet aan te slepen.

De markt nog meer laten doen biedt nauwelijks soelaas. Zelfs als de gemeenten een meer faciliterende rol op zich nemen, is er nog steeds grote behoefte aan goede ambtelijke begeleiding. Want de gemeente is alsnog verantwoordelijk voor zaken als bestemmingsprocedures, het sluiten van overeenkomsten met ontwikkelaars en de inrichting van bouwplaatsen bij binnenstedelijke ontwikkeling. Bovendien zie je bij participatietrajecten dat inwoners de dialoog veel liever met een overheid voeren dan met een marktpartij.

Marktpartijen waarschuwen nu voor een stapeling van eisen bij integrale gebiedsontwikkeling. Het zou niet allemaal tegelijkertijd kunnen. Maar het is veelal wel nodig. Met goed projectmanagement van de gemeente kan een betere integrale afweging worden gemaakt en strijdigheid van eisen worden voorkomen. Zo zorgt voldoende gemeentelijke capaciteit uiteindelijk voor een betere ruimtelijke inrichting van Nederland.’

 

Cees-Jan Pen, lector bij Fontys Hogescholen: ‘Benut recente adviezen’

‘Het ruimtelijk domein kan een energieke minister die zich de afgelopen jaren met ziel en zaligheid voor de volksgezondheid heeft ingezet, heel goed gebruiken. De Jonge kent als geen ander het belang van landelijke kennisorganisaties zoals het RIVM. Het ruimtelijk domein heeft een sterke kennisinfrastructuur.

Benut in ieder geval recente adviezen van de Rli (Geef richting, maak ruimte uit 2021 en Mainports voorbij uit 2016), het PBL (Grote opgaven in een beperkte ruimte uit 2021) en VerDuS (Ruimtelijke dynamiek in wonen en werken uit 2021).

Laat u inspireren en prikkelen door het sterke team Rijksadviseurs, die heilige huisjes durfen te benoemen zoals de vaak genoemde, maar niet onderbouwde aanname dat bouwen in het groen, ‘goedkoper, sneller en minder complex is’. Zorg er samen met collega’s Bruins Slot en Adriaansen voor dat Dijkgraaf via NWO en SIA extra gaat investeren in praktijkgericht en wetenschappelijk onderzoek in het ruimtelijk domein. De kennisinfrastructuur is via www.VerDuS.nl al aanwezig.’

 

Jos Gadet, hoofdplanoloog gemeente Amsterdam: ‘Economie, nabijheid en verbinding’

‘Er zullen de nieuwe minister voor VRO vele wijze adviezen bereiken. De geschiedenis leert dat door rijkheid en omvang daarvan drie kernvariabelen in het ruimtelijk ordeningsdebat uit het zicht kunnen verdwijnen. Toch zal de minister die in zijn afwegingen constant moeten meewegen.

Het betreft in de eerste plaats de hypersensibele wederkerige relatie tussen economische ontwikkeling en ruimtelijke ordening. Veronachtzaming hiervan kan economische dynamiek smoren, en resulteren in ruimtelijke planning die zich kenmerkt door sociaal-ruimtelijke ontwrichting. Permanente raadpleging van economisch-geografische instituten, waaronder het PBL, is dan ook noodzakelijk.

Zo is de woningcrisis in feite een woonomgevingscrisis met negatieve effecten op de (kennis)economie van de 21ste eeuw. Hierbij speelt de tweede kernvariabele, nabijheid, haar meest dwingende rol ooit. Dat betekent dat het ‘bouwen van woningen’ zonder meer vergezeld moet gaan van nabijheid van werk-, maatschappelijke -, commerciële en vrijetijdsvoorzieningen. Dat vergt compacte stedenbouw met gemengde wijken. Een ambacht dat we verleerd lijken te zijn. Een belangrijke taak voor de nieuwe minister voor VRO om deze ambitie en de daarbij horende vaardigheden uit te dragen.

Compact gemengd bouwen vereist op zijn beurt uitstekende openbaar vervoersverbindingen (de derde kernvariabele) tussen de compacte stedelijke centra in zowel ons land als de West-Europese regio. Interactie is immers het doel van ruimtelijke ordening en economie. Economie, nabijheid en verbindingen vormen het fundament van een hernieuwd nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid dat bovendien een positief multipliereffect heeft op de ecologische voetafdruk van de Nederlandse bevolking. Het zijn de hoofdingrediënten voor het tegengaan van ruimtelijke (en dus sociaaleconomische) segregatie.’

 

Shahid Talib, directeur Heijmans Smart City: ‘Slim omgaan met ons ruimtegebruik’

‘De ruimtelijke ordening is een zware opgave voor iedereen, waar we met zijn allen mee aan de slag moeten. We willen de bossen en weilanden behouden en dus niet teveel plat gaan bouwen. Tegelijkertijd is alleen maar hoogbouw ook niet de oplossing, teveel verdichting doet af aan de leefbaarheid van steden.

Ik adviseer minister Hugo de Jonge om met alle betrokken partijen vooral te kijken naar hoe er het slimst kan worden omgegaan met ons ruimtegebruik. Zeker nu we in de coronatijd hebben ondervonden dat we via het hybride werken vanuit huis niet enkel in de grote stad hoeven te wonen. En er is veel meer mogelijk met dubbelgebruik, de winst zit hem in het goed begrijpen van de behoeften van bewoners, om te zien welke ruimten en faciliteiten voor meerdere behoeften inzetbaar zijn.

We moeten op zoek naar dat deelelement, dat je in gebiedsontwikkeling kan toepassen. Als een kantoor op de begane grond beschikt over een grote kantine, waarom laat je bewoners in hetzelfde gebouw daar geen gebruik van maken? Ik geloof dat we met de juiste innovaties en technologie invulling kunnen geven aan goed ruimtegebruik, zowel in het ontwerpproces als dat innovatieve toepassingen ons kunnen helpen om de kwaliteit van onze leefomgeving structureel te verhogen.

Alle opdrachten voor minister De Jonge vragen om prioriteit. Ze zijn ze teveel met elkaar verbonden voor één antwoord. In het bijzonder denk ik aan energie en duurzaamheid, die thema’s komen overal terug in onze leefomgeving. Maar alleen als de minister voor VRO zijn opgaven integraal benadert, lukt het om alle belangrijke thema’s mee te nemen in de ruimtelijke ordening.’