De man achter de houten toonbank pakt mijn sifon in, ik krijg er passende benodigdheden bij. Het rommelige loodgieterswinkeltje is volgeplakt met oneliners van uiteenlopend niveau. De winkel is bekend onder vele Alkmaarders: wat de Praxis niet heeft of niet weet, lost deze winkel voor je op. De man achter de toonbank is al achterin de zestig. Ik vraag naar z’n toekomstplannen. ‘Ik ga nog een paar jaartjes door. Ik heb er nog wel lol in om mensen te helpen met allerhande technische probleempjes. Weet je wat het is? Je moet groeien in dit vak. Ik doe het al meer dan dertig jaar.’

De man zegt dat hij geen opvolger heeft, hij is een uitstervend ras. Als hij stopt, gaat de winkel ter ziele. En de straat ook weer een beetje. Ja, ook die sterft al decennia: de Alkmaarse Lindenlaan.

Sterfproces

De Lindenlaan is een fraaie straat net buiten de Singel. De eerste stadsbebouwing dateert uit begin 20e eeuw, met oorspronkelijk veel bedrijvigheid en handel. Veel steden hebben dergelijke straten. De Van Galenstraat in Den Helder bijvoorbeeld. Een oude man die ik er kende, zei me eens: ‘In deze straat kon je vroeger alles krijgen wat je dagelijks nodig had, inclusief het beslaan van je paard!’

Schaalvergroting, auto’s en functiescheiding drukten gezellige functies langzaam uit dit soort straten. Het werden woonstraten. Zo’n tien jaar terug had de Lindenlaan nog een bakker en een groentewinkel. Nu zit er naast het loodgieterswinkeltje nog een café en een uitvaartonderneming, alvast gereed om de laatste levendigheid ten grave te dragen.

Vanuit de Lindenlaan fiets ik gelaten naar de Laat-Oost. Het westelijke deel van deze hoofdstraat dwars door de binnenstad is ‘kernwinkelgebied’, de oostkant van de Laat is, zoals dat tegenwoordig heet, een ‘aanloopstraat’. Je kunt ‘m vergelijken met de Amsterdamse Haarlemmerdijk in de jaren negentig. Waar de Haarlemmerdijk zich sindsdien stormachtig heeft ontwikkeld, ontbeerde Alkmaar die ontwikkelkracht en bleef de Laat-Oost wat in de luwte liggen. Er zit nog van alles: een ijzerwarenzaak, een muziekwinkel, makelaars, een woondecoratiezaak, een naaiatelier, een co-workingplace, noem maar op. Maar zeker in deze coronatijd trekken er ook dingen weg, er is leegstand. Boekhandel Feijn sloot haar deuren, evenals een vestiging van MyCom en de ras-Alkmaarse campingwinkel Roobeek. Daarmee verdween ook een beetje van mezelf. Ik kwam er, ik kende de mensen.

Berlijn in het klein

De gemeentelijke zorgen zijn wat moeilijk te duiden. Er zijn natuurlijk vastgoedbelangen. Van pandeigenaren in de Laat-Oost zelf, die liever hogere huren zouden vragen. En van pandeigenaren en retailers in het kernwinkelgebied, die vinden dat al die winkelmeters in aanloopstraten hun economische draagvlak verdunnen. Voorts is er het beleid, dat orde zoekt, met een helder afgebakend ‘kernwinkelgebied’. En dan zijn er nog de esthetici, die de Laat-Oost een soepige straat vinden, met te weinig glans.

Maar stiekem ben ik domweg gelukkig in mijn Laat-Oost. Er zijn brede trottoirs, bankjes en fraaie bomen. Zelfs de auto’s vind ik hier niet zo’n punt. Hier zitten authentieke winkels en bedrijfjes die de centralere straten niet kunnen betalen. Hier voel ik de mensen, in plaats van de corporates. Hier word je geholpen door fijne vaklieden, in plaats van uitzendkrachten. En je kunt van die Poolse winkel en coffeeshop zeggen wat je wilt, maar dat soort functies geeft de straat een rafelrand-achtige sfeer. Mensen gaan daar helemaal voor naar Berlijn, en hier heb ik het zomaar in het klein.

Er wordt soms geopperd dat winkels uit de Laat-Oost moeten worden uitgeplaatst naar het van staatswege aangewezen kernwinkelgebied. Ik lees dat in meer gemeenten. Vragen over betaalbaarheid, planschade of dwang worden vaak wat mistig beantwoord. Het beleid weet het ook niet zo goed. Is een spontaan proces een verstoring van een beoogde orde, of kan het ook een instrument of doel zijn? Gemeenten denken vaak zo direct en actief, met uitplaatsingen of wegbestemmingen, of juist met investeringsstrategieën, distributieplanologisch onderzoek, ‘stakeholders’. Het is intensive care, of hulp bij zelfdoding. Maar waarom geen middenweg, door er meer met de handen van af te blijven?

Detailhandelsstructuur

Ik sprak eens een bordspellenfanaat. Hij droomde van een eigen spellencafé, met horecavergunning en terras. In de Laat-Oost bijvoorbeeld, want daar waren de huren te betalen. Maar het mocht niet van het beleid: horeca moet in horecaconcentratiegebieden.

Lange tijd dacht ik dat drukke en luwe zones, horecaconcentratiegebieden en kernwinkelgebieden voortvloeiden uit stadslogica, uit autonome krachten. Maar beleid versterkt verschillende krachten flink, als handlanger. Zo kent het bestemmingsplan voor de Lindenlaan vrijwel alleen nog woonfuncties, het loodgieterswinkeltje mag er met een uitzonderingsbepaling z’n tijd uitzitten. Het beleid als genadeslag, terwijl het misschien ook een oppepper zou kunnen zijn.

Daags erna loop ik in het kernwinkelgebied, tussen de drommen van de Langestraat, langs Hema, H&M en Van Haren. Het leven is hier goed, de Kersteuro’s stromen. Toch zou ik in deze consumeersfeer graag eens worden verrast door zoiets als een spellencafé. Maar zo zit de markt niet in elkaar. Concentrische krachten doen hun werk, aangejaagd door het beleid, om er een zo uitgesorteerd mogelijk geheel van te maken. De Laat-West krijgt in 2022 zelfs een dure reconstructie, terwijl daar nu al het meest wordt verdiend. De fiets mag er straks niet meer in, voor een onverstoorbare winkelbeleving. De detailhandelsstructuur wordt ermee versterkt, de tweedeling tussen West en Oost eveneens.

Misschien ben ik gewoon te romantisch, met te veel gevoel voor underdogs en Anton Pieck. Ik moet leren om mij te vereenzelvigen met de beleidskaders. Mijn afwijkende visie is slechts gebaseerd op persoonlijke afwijkingen. Ik ben een planologische wappie. Een plappie.

Maar toch. You may say I’m a dreamer, but I’m not the only one. In hippe artikelen over stedentrips wordt de Langestraat meestal wat plichtmatig opgevoerd. Ze schrijven liever over de verrassende straatjes met de authentieke winkeltjes: Hekelstraat, Magdalenenstraat, Fnidsen. Een soort Negen Straatjes van Alkmaar. De Laat-Oost wordt dan meestal net niet genoemd, maar het scheelt niet veel. Ik zou op mijn eenzame wandelingen door de Laat-Oost zomaar een hippe stedentripper kunnen tegenkomen, op zoek naar authenticiteit. Een zielsverwant.

Couleur locale

Ik ben benieuwd wat er zou gebeuren als het beleid ambivalentie en milde chaos wat meer omarmt. Als functies mogen vloeien, met minder meningen over of ergens iets wordt gemaakt, verhandeld of geconsumeerd. Als een spellenfanaat gewoon zijn café mag openen. Als beleid wat meer tegenstuurt, met vrije ruimtes en publiekstrekkers op verrassender plekken. Als gemeenten niet buigen voor vastgoedbelangen, maar voor burgerinitiatieven en couleur locale. Als we een straat geen ‘aanloopstraat’ meer noemen, omdat we vinden dat een straat z’n bestaansrecht aan meer ontleent dan aan de aanloop naar iets anders. In een tijdperk van transities mogen we toch weleens een andere taal proberen te spreken?

Ik fiets weer door de Lindenlaan, het is half zes. De straat is donker, de lichten in de loodgieterswinkel worden zojuist gedoofd. Er komt een dag dat het licht definitief uit gaat. Dan zal iedereen denken dat dat nu eenmaal zo gaat. De nieuwe tijd, net wat u zegt.

Maar dat is slechts het halve verhaal. We hebben het laten gebeuren, het beleid heeft het gestimuleerd. Zouden we echt gelukkiger worden in georkestreerde kernwinkelgebieden, terwijl in de rest van de stad de planologische sloten worden aangedraaid? Dit vraagstuk is zelden politiek, burgers stellen niet vaak planologische eisen. Daarom, vakgenoten, zit er niets anders op dan dat we zelf eens wat vaker in deze spiegel kijken.