In de vandaag gepubliceerde ‘Monitor RES 1.0’ concludeert het PBL dat de energieregio’s de doelstelling om in 2030 35 terrawattuur (TWh) waarschijnlijk halen, met een bandbreedte van 35 tot 46 TWh. In een eerdere analyse van de conceptplannen kwam het planbureau nog uit op een bandbreedte van 31 tot 46 TWh. ‘Daarmee is de kans op het bereiken van het doel van 35 TWh duidelijk toegenomen, stelt het PBL in de samenvatting van de monitor.
Datacenters
Ondanks de uitbreiding van de voorgenomen duurzame productiecapaciteit loopt het bij lange na niet nog niet in pas met de totale elektriciteitsproductie, analyseert het PBL op basis van scenario’s van netbeheerder TenneT en regionale netbeheerders. Zo verwachten de netbeheerders een stijging van de huidige elektriciteitsproductie van 110 TWh in 2020 naar 144 tot 180 TWh in 2030. Het totaal aan geïnstalleerd vermogen stijgt in de scenario’s van de netbeheerders nog harder, van 37 gigawatt in 2019 naar 58 tot 94 gigawatt in 2030, waarvan 27 tot 58 gigawatt uit zon en wind op land.
Een opvallende categorie grootgebruikers zijn de datacenters, met een verwachte energievraag van 7 tot 25 TWh. Voor warmtepompen is een verbruik van 9 TWh in 2030 voorzien, en vanuit elektrolysecapaciteit voor waterstofproductie 2 tot 10 TWh. Dat laatste zal nodig zijn om onder meer de pieken in de productie nuttig te kunnen gebruiken, aldus het PBL.
Netcapaciteit
Net als bij de eerdere analyse van de concept-plannen constateert het planbureau dat de netcapaciteit de komende jaren nog een ‘chronische belemmering’ vormt. Met de sterke groei van het geïnstalleerde vermogen aan zonnepanelen is de schaarst op het elektriciteitsnetwerk sinds 2018 al sterk toegenomen. De verdere groei van het geïnstalleerd zonvermogen vraagt volgens het PBL om een hoger tempo om de planning en realisatie van hernieuwbare elektriciteitsopwekking af te stellen op beschikbare en nieuwe netcapaciteit. ‘Daarbij gaat het zowel om prioriteit als om fasering in de tijd’, aldus het planbureau.
Een andere hobbel is de uitvoering van de projecten zelf, die vaak te maken krijgen met maatschappelijke weerstand. Waar in de concept-RES’en participatietrajecten nog goeddeels een papieren intentie bleken, constateert het PBL dat uit de RES’en 1.0 blijkt dat de regio’s hard hebben gewerkt aan de uitwerking ervan, ondanks de beperkingen van de coronapandemie. Zo zijn zo goed en kwaad als het ging burgers betrokken, vooral via onlinebijeenkomsten en enquêtes. De RES 1.0 is in nagenoeg alle regio’s bestuurlijk vastgesteld door gemeenteraden, Provinciale Staten en algemene besturen van waterschappen. Nog een ander knelpunt dat het PBL aanstipt is een recente uitspraak van de Raad van State. Die bepaalde dat er een nieuwe milieubeoordeling moet komen voor onder meer het geluid en de schaduw die een windmolen veroorzaakt. Vertraging lijkt onvermijdelijk, aldus het PBL.
Het planbureau komt tot de conclusie dat de energieregio’s met circa 55 TWh een meer dan toereikend bod uitbrachten om het 35 TWh-doel te behalen. ‘Voor de realisatie moet nog veel werk worden verzet, maar tegelijk geeft dit bod de regio’s de mogelijkheid om verder te kijken dan 2030. Dit vraagt duidelijkheid van het Rijk over het traject voorbij 2030. Belangrijk daarbij is de samenhang met de behoefte aan hernieuwbare elektriciteit uit andere trajecten, zoals de verduurzaming van de warmtevoorziening van huizen en gebouwen, het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) en de Nationale Agenda Laadinfrastructuur voor het elektrisch vervoer.’
Opgave blijft groot
Om een hoger aandeel van het totaalaanbod aan duurzame opgewerkte energie te realiseren richting de bovenwaarde van 46 TWh uit de RES’en, vraagt volgens het PBL elke TWh bovenop de 35 TWh extra inzet op een combinatie van onder financiering, materiaal, afstemming met belanghebbende partijen, het vinden van voldoende technisch geschoold personeel, de snelheid waarmee ruimtelijke planningprocedures worden doorlopen en slimme keuzes rond de aansluitvraag van ander netwerkgebruikers zoals datacenters.
Het PBL refereert nog wel aan de verwachte algehele toename van het vermogen en de productie. ‘Met groeicijfers tot 250 procent in 12 jaar (8 procent/jaar) voor vermogen (zie boven, red.) en 160 procent voor productie (4 procent/jaar) vergt dit een enorme inspanning als het gaat om menskracht, financiën en projectmanagement’, aldus het PBL, dat op haar beurt weer verwijst naar een viertal scenario’s van Netbeheer Nederland om meer zicht te krijgen op welke energie-infrastructuur nodig is bij een klimaatneutraal energiesysteem in 2050.
Warmte
De RES 1.0 gaat over elektriciteit. Voor warmte is een verkenning uitgevoerd naar bovengemeentelijke bronnen en hoe deze zijn in te zetten voor warmtevraag. Dit moet resulteren in de Regionale Structuur Warmte (RWS). De energieregio’s hebben de gemeenten geholpen met de gemeenteoverstijgende aanpak in deze RWS’en. ‘Stap voor stap ontstaat een beeld van de voorkeuren van de regio’s, namelijk een voorkeur voor warmtenetten in gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid en all electric-opties daarbuiten.’
Een beperking voor de ‘RSW 1.0’ is wel dat nog geen rekening gehouden kon worden met (het merendeel van) de gemeentelijke transitievisies warmte, die eind 2021 vastgesteld zullen worden, aldus het planbureau. Het PBL spreekt haar twijfel uit over de vraag of de regio wel het aangewezen schaalniveau is om verdergaande coördinatie van de warmtetransitie. ‘De variatie in regio’s en rollen is erg groot. Een tekort aan juridische bevoegdheden van de regio’s, een ingewikkelde bestuurlijke structuur en de complexiteit van de warmteopgave vragen om het creëren van duidelijkheid over de vormgeving van de Regionale Structuur Warmte in de toekomst.’