Dit artikel verscheen eerder in de Steenbreekspecial van vakblad Groen. Klik hier voor meer informatie.

In lijn met het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie heeft Gelderland als doel om in 2050 volledig klimaatbestendig te zijn. Dat klinkt ver weg, maar in ruimtelijke-ordening-termen is het vrij snel. Wat is de huidige stand van zaken, en hoe gaat u de doelen voor 2050 halen?
‘2050 is inderdaad niet heel ver weg meer. We zijn hier dus ook al een aantal jaar mee bezig en we hebben nu het Actieplan Klimaatadaptatie. De meeste gemeenten hebben inmiddels een plan van aanpak, of presenteren er binnenkort snel een. Tijdens de huidige bestuurlijke termijn, die tot 2023 loopt, leggen we een solide basis voor de komende dertig jaar.

We hebben het geluk dat veel problemen man-made zijn. Dat klinkt gek, dus hier een voorbeeld. Neem de droogte in de Achterhoek: we zijn de afgelopen eeuwen heel goed geweest in het zo snel mogelijk afvoeren van water naar de zee. Dat werkte lang heel goed, maar nu niet meer. Als je langere periodes van droogte krijgt, moet je water langer vasthouden en niet alles direct afvoeren. Het goede nieuws is dat we de huidige situatie zelf hebben gecreëerd, en hem dus ook terug kunnen draaien. Dat doen we natuurlijk niet met het omzetten van één schakelaar, met de bouw van één dijk. Nee, het is langdurig en intensief samenwerken met de partners in het gebied, met de boeren, de gemeenten en de waterschappen. Daar werken we nu dus al hard aan.’

De aanpak ligt vooral bij gemeenten. Waar lopen zij tegenaan, waar schuurt het?
‘Klopt. Als provincie willen we het goede voorbeeld geven met het klimaatbestendig maken van onze infrastructuur en natuur. We kijken ook op de samenhang tussen verschillende gebieden, en naar de samenhang met opgaven als de verstedelijking en energietransitie. Maar de meeste uitvoer ligt inderdaad bij de gemeenten. We hebben een aantal gemeenten die voorlopen met hun klimaatadaptieve aanpak. Denk aan Apeldoorn met de klimaatstraat en Winterswijk met het winkelcentrum. Andere gemeenten moeten nog wat meer aan de slag.

‘We moeten nu geen gebiedsontwikkelingen doen waar we over tien jaar spijt van hebben’

Daar speelt vooral de capaciteit. Sinds de decentralisatie hebben de gemeenten een tekort aan financiële middelen en kennis, zeker ook op het vlak van ruimtelijke ordening. Daar plukken we nu wel de zure vruchten van. Met de provincie bieden we dus ondersteuning met geld, kennisontwikkeling- en deling en het opzetten van onderzoeken, bijvoorbeeld met de WUR.

Waar een extra uitdaging in zit, is hitte. Vanuit het nationale Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is Rijksondersteuning beschikbaar voor wateroverlast en droogte, maar voor hitte is minder aandacht. Daar ondersteunen we de gemeenten als provincie dus extra bij, met de financiële middelen en kennisdeling, maar ook met inspiratie. Zoals met de Week van de Hitte die we in juli organiseerden.’

Over kennisontwikkeling: enerzijds snap ik dat we nog niet alles weten, nog niet overal de perfecte oplossingen voor hebben. Anderzijds is 2050 dus niet heel ver weg. Hoe balanceer je die tijdsdruk met het onderzoeken van de perfecte aanpak?
Het is belangrijk dat we de komende dertig jaar werken aan een aanpak die samengaat met opgaven als de bevolkingsgroei en de verstedelijkingsopgave. We moeten nu dus geen gebiedsontwikkelingen doen waar we over tien jaar spijt van hebben. Dus het moet klimaatadaptief, en liefst niet in laaggelegen gebieden. Dan kan het zijn dat we over tien jaar denken: ‘had ik dat toen maar anders gedaan’, dat is onvermijdelijk. Dus doen we het nu zo dat je dan hoogstens op gebouwniveau nog aanpassingen moet doen. Op gebiedsniveau moet er nu al een stevige basis liggen.

Hoe kan je garanderen dat dit beleid de komende 30 jaar ook echt wordt uitgevoerd? En dus niet afhankelijk is van politieke grillen?
Het gaat echt om het delen van successen. We zijn nu gefocust op het leggen van de fundamenten. We creëren een aanpak waar we de volgende bestuursperiodes plezier van kunnen hebben maken. Ik weet zeker dat we na 2023 voortvarend verder gaan met het klimaatadaptief maken van de provincie, als we nu laten zien dat het werkt. Met succesverhalen uit de gemeenten. Zo leveren we bewijslast voor politieke erfgenamen.

Het klimaatbestendig maken van de fysieke leefomgeving is ook een sociale uitdaging.
‘Ja, want we zien dat klimaatverandering effecten heeft op verschillende groepen mensen. Ouderen hebben bijvoorbeeld veel meer last van hitte dan jongeren. Tijdens een hete zomer overlijden meer ouderen dan tijdens een hele natte. Daar moeten overheden dus scherp op zijn en beleid op aanpassen, met specifieke aandacht voor gebieden waar veel senioren wonen. Verder zit het sociale aspect ook in inwoners meekrijgen bij klimaatadaptatie. In aan ze laten zien dat het ook gewoon erg fijn is om een groene tuin te hebben, of een groen dak. Dat is belangrijk voor het draagvlak.’

‘Enerzijds moet je aan de slag met bewoners, anderzijds moet je ook op grote schaal beleid voeren’

In het kader van inwoners betrekken, hen meenemen: hoe kijkt u naar maatschappelijke initiatieven als het NK Tegelwippen en Stichting Steenbreek?
‘Ik ben groot fan van dergelijke initiatieven waarbij inwoners zelf aan de slag gaan met vergroening en klimaatadaptatie. Mijn schoonmoeder, die in Arnhem woont, heeft enthousiast meegedaan aan het NK. Ze had een compleet versteende achtertuin, daar liggen nu een stuk minder tegels. Ze heeft ze er zelf uitgehaald en de gemeente kwam ze halen. Verder is Gelderland aangesloten bij Steenbreek, waar we veel profijt uit halen bij het opzetten van projecten met inwoners. Projecten waardoor mensen echt het belang en plezier van een groene en klimaatbestendige omgeving zien’

Je hoort ook wel eens de oproep om klimaatadaptatie juist weer op Rijksniveau aan te pakken, met grote Rijksprogramma’s als de Deltawerken en Ruimte voor de Rivier. Hoe kijkt u daar naar?
‘Dat is inderdaad de andere kant van de medaille. Beide is nodig. Enerzijds moet je aan de slag met bewoners, die hun tuinen ontstenen en regentonnen plaatsen. Anderzijds moet je ook op grote schaal beleid voeren, met ruimtelijke keuzes over bijvoorbeeld je droogteaanpak en de ruimte voor de rivier. De schaalniveaus versterken elkaar ook. Grote maatregelen faciliteren de kleine, en de kleine zorgen juist voor het draagvlak van de grote.’