Door Saskia Müller, Lorenz van der Ven en Maarten de Wind

Voor het einde van 2021 moet elke gemeente in Nederland een Transitievisie Warmte opstellen. In deze Transitievisie wordt globaal bepaald hoe een gemeente haar wijken aardgasvrij kan en wil maken. Samen met bewoners, bedrijven, woningcorporaties en energieleveranciers worden alternatieven voor gas besproken en wordt per wijk bepaald hoe en wanneer duurzame energie kan worden geleverd. Onder verantwoordelijkheid van het college wordt hiervoor een uitvoeringsstrategie ontwikkeld, resulterend in wijkuitvoeringsplannen.

Op dit moment staat de invoering van de Omgevingswet gepland voor juli 2022, maar gelet op het feit dat al vaak tot (nader) uitstel is besloten, bestaat hierover onzekerheid. Deze onzekerheid heeft ook gevolgen voor de warmtetransitie, bijvoorbeeld omdat de Omgevingswet wijzigingen met zich meebrengt rondom burgerparticipatie en visievorming ten aanzien van de warmtetransitie. Het aardgasvrij maken van wijken wordt beschouwd als afhankelijk van de invoering van de Omgevingswet en de nieuwe Warmtewet, bevestigt ook BZK. De instrumenten uit deze wetten bepalen namelijk de mate waarin kan worden gestuurd en hoe in een concreet geval de vertaalslag naar de fysieke leefomgeving kan worden gemaakt.

Instrumenten uit de Omgevingswet

Voor de uitvoering van de transitievisies kunnen gemeenten gebruikmaken van verschillende instrumenten die voortvloeien uit de Omgevingswet. Op strategisch niveau is de omgevingsvisie van belang. Hierin wordt op (groter) stads- of gemeentelijk niveau onder meer een analyse gemaakt van de beleidsmatige keuzes die op warmtegebied worden gemaakt. Dit betreft voornamelijk de grotere (duurzaamheids-)opgaven, zoals ambities voor klimaatneutraliteit.

Op wijkniveau biedt het instrument omgevingsprogramma verschillende mogelijkheden. Een voorbeeld hiervan is het vaststellen van lokale warmteplannen, waar verschillende gemeenten volop mee bezig zijn. Hierbij werken lokale overheden samen met zowel private organisaties als burgerinitiatieven. Het omgevingsplan kan worden ingezet om de doelstellingen uit de omgevingsvisie per wijk te concretiseren. Zo kan worden bepaald welke wijk welke hoeveelheid aan duurzame energie voor zijn rekening neemt.

Transitievisie warmte en conceptwetsvoorstel collectieve warmtevoorziening

De Transitievisie Warmte vindt nadere uitwerking in het ‘conceptwetsvoorstel collectieve warmtevoorziening’, ook wel de Warmtewet 2 genoemd. Op basis van dit conceptwetsvoorstel worden door het college van B&W de warmtekavels vastgesteld. Dit zijn de gebieden waarin in één of meerdere wijken liggen waarvoor de gemeente de zelfde collectieve warmtevoorziening wil realiseren.

Als het om een collectieve warmtevoorziening gaat, een warmtenet van welke soort ook, is het noodzakelijk dat er binnen dat warmtekavel mogelijkheden zijn voor een zelfstandig opererend duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar warmtesysteem. Dit voorkomt (structurele) afhankelijkheid van een ander collectief warmtesysteem binnen een ander warmtekavel. Het warmtebedrijf dat in de arm wordt genomen voor de exploitatie van de warmtevoorziening dient de leveringszekerheid van het warmtesysteem immers te kunnen garanderen.

Gemeenten kunnen er ook voor kiezen om zelf een warmtebedrijf op te richten. Zij kunnen dan – afhankelijk van de verbondenheid van het warmtebedrijf met de gemeente – zuiver of quasi-inbesteden. Met dat laatste wordt bedoeld dat de uitvoering van de taak wordt vervuld door een aan de gemeente gelieerde rechtspersoon waarop de gemeente zelf toeziet.

Grote gemeenten versus kleine kernen

In grote gemeenten vordert de warmtetransitie door organisatiekracht en structuur gestaag. Kleinere gemeenten hebben vaak meer moeite. Zo hebben plattelandsgemeenten vaak te maken met uitgestrekte buitengebieden die qua rendement minder geschikt zijn voor aansluiting op een collectief warmtenet. Ook kleinschalige kernen met een grote variëteit aan typen panden (monumentaal, sociaal en particulier, sterk uiteenlopende bouwjaren) kennen problemen met toekomstige rendabiliteit, bleek uit onderzoek door Platform31.

Een oplossing voor kleinere gemeenten zit in het opzetten van bovengemeentelijke en regionale publiek-private samenwerkingen. De uitdagingen zijn voor dit type gemeenten te groot, waardoor regionale samenwerking kan helpen in ondersteuning bij en uitvoering van de warmtetransitie. Hierbij ligt er een uitdaging voor samenwerkende naburige gemeenten met een verschillende visie op de invulling en snelheid van de warmtetransitie.

Wat kunnen gemeenten nu al doen?

Tegen het einde van dit kalenderjaar zal iedere gemeente in Nederland een Transitievisie Warmte hebben opgesteld. Maar met het vooruitzicht 600 duizend aardgasvrije woningen te hebben gerealiseerd in 2030, zijn we nog lang niet bij de in het klimaatakkoord ten doel gestelde 1,5 miljoen aardgasvrije woningen in dat jaar.

Om ervoor te zorgen dat de doelen worden gehaald is dus meer nodig. Gemeenten kunnen hun inwoners (verder) stimuleren hun woningen te verduurzamen, met zoveel mogelijk isolatie, het aanbrengen van zonnepanelen en zonnecollectoren en bijvoorbeeld met een hybride warmtepomp. Dit zijn zogenaamde no-regret maatregelen. Ongeacht wat erop volgt, leiden deze er namelijk toe dat het gebruik van fossiele brandstoffen daalt. Zeker met het oog op de stijgende gasprijs liggen hier kansen om eigenaren in beweging te krijgen.

Actieve betrokkenheid van en eigenaarschap voor bewoners is hierin noodzakelijk. Van groot belang hierbij is dat gemeenten op zoek gaan naar verschillende manieren om bewoners te betrekken, analyseerde het PBL eerder. Voor verschillende groepen zijn waarschijnlijk verschillende methoden om ze te betrekken geschikt. Bekijk samen met inwoners wat de wensen en kansen zijn. Sta daarbij open voor initiatieven vanuit de samenleving.

Verder is van belang dat door gemeenten een helder en consequent verhaal wordt gecommuniceerd over waarom het aardgasvrij maken van gebouwen in Nederland zo belangrijk is. Een manier om extra duurzaamheidsmaatregelen te stimuleren is om die in samenhang met de eerder genoemde no-regret maatregelen te beschouwen. Hierbij wordt gekozen voor een stapsgewijze verduurzamingsaanpak waarbij wordt voorkomen dat verduurzaming in een latere fase onbetaalbaar wordt. Ook kan worden gedacht aan financieel-economische beleidsinstrumenten zoals subsidies.

Het vooruitzicht van nieuwe juridische kaders kan door gemeenten worden gezien als een drempel om alvast te starten. Niet iedereen vindt deze afhankelijkheid echter vanzelfsprekend. Nederlandse gemeenten kunnen immers al veel. De vraag rijst aldus of een nieuwe wet noodzakelijk is. Zo kunnen ze volgens hoogleraar Annelies Huygen gebieden aanwijzen en warmtenetten aanleggen, afspraken met warmtebedrijven maken of zelf bedrijven oprichten.

Eerder afgegeven vergunningen blijven onder de Omgevingswet geldig, incluis vergunningsvoorschriften. Huygen en haar collega’s stellen bovendien dat de nieuwe Warmtewet een bovengrens stelt aan de mate van duurzaamheid van projecten. Zij wijzen erop dat integrale systemen die uitgaan van een gelijkwaardige samenwerking tussen partijen, automatisch leiden tot een ander energiepositief businessmodel.

De Warmtewet dient volgens hen dan ook ruimte te geven aan kleinere systemen, die organisch kunnen groeien en onderling worden gekoppeld. De Warmtewet gaat echter uit van grote warmtekavels die niet mogen worden gekoppeld, waardoor een gelijkwaardige samenwerking tussen alle betrokken partijen wordt bemoeilijkt. Volgens Huygen is het dan ook niet in het belang van de totale warmteopgave om te wachten op de invoering van de nieuwe Warmtewet.

Concluderend: gemeenten hoeven geen afwachtende positie in te nemen. Zo kan de gemeentelijke regierol momenteel optimaal worden ingezet bij het vormgeven van de omgevingsvisie die voor 2025 moet worden vastgesteld. Wachten op de nieuwe Warmtewet is niet volgens iedereen zinvol. In de huidige fase zijn er voor gemeenten voldoende kansen en mogelijkheden ook zonder het nieuwe juridische kader te starten met het verder vormgeven van de warmtetransitie.

Saskia Müller is senior adviseur warmtetransitie, Lorenz van der Ven is juridisch adviseur en Maarten de Wind is subsidiejurist. Allen zijn werkzaam bij Haute Equipe.