Op 1 januari 2020 waren er nog 36 duizend dakloze mensen, meldt het CBS. De daling zit vooral onder dakloze jongeren van 18 tot 27 jaar oud, hun aandeel daalde van 35 procent in 2016 naar 18 procent in 2021.
Een daling van vierduizend klinkt als veel, maar volgens onderzoeker Nienke Boesveldt van de Universiteit van Amsterdam, die promoveerde op het aanpakken van dakloosheid op lokaal niveau, moeten we ons afvragen of het echt een significante verandering is. ‘Er is de afgelopen jaren veel gedaan om dak- en thuisloosheid terug te dringen, wat zegt zo’n kleine afname dan?’ Bovendien is het aantal daklozen ook met de daling nog steeds hoger dan in de periode 2009 tot 2016, toen de piek op 30,5 duizend lag.
Bovendien geven de CBS-cijfers waarschijnlijk geen goed beeld van de totale omvang van het aantal dak- en thuislozen. ‘De praktijk van de opvang laat op dit moment een ander beeld zien: de opvang is overvol en dagelijks kloppen alleenstaanden en gezinnen aan voor wie geen plek is’, schrijft Valente in een reactie. ‘Opvangorganisaties rapporteren zonder uitzondering een constante stroom van mensen die aanklopt bij de opvang omdat ze geen dak boven hun hoofd hebben. Ook de door het CBS gerapporteerde afname van het aantal dakloze jongeren is in de praktijk niet zichtbaar.’
Het onderscheid zit vooral in hoe het CBS dakloosheid meet. Het statistiekbureau richt zich op de populatie ‘feitelijke daklozen’. Het gaat dan om een brede groep mensen. Mensen die op straat, in portieken of in stations slapen worden meegerekend, net als mensen die in de maatschappelijke opvang, noodopvang of op niet-structurele basis bij vrienden, kennissen en familie slapen. Daarbij kijkt het CBS naar dakloze mensen die ingeschreven staan. Mensen zonder verblijfsvergunning worden niet meegenomen in de statistieken. En ook belangrijk: het CBS kijkt niet naar dakloze mensen jonger dan 18 of ouder dan 65.
Met deze definiëring worden veel mensen uitgesloten van de statistieken. Boesveldt: ‘Het gaat heel erg over wie je wel en niet meeneemt in je statistieken. Natuurlijk zijn er ook jonge en oudere daklozen. Denk bijvoorbeeld aan jongeren die na een incident uit een instelling worden gezet, die belanden op straat.’ Verder wijst Boesveldt op een groep oudere dak- en thuisloze mensen zonder verblijfsvergunning. ‘Zij leven vaak al decennia onder de radar, worden ouder en krijgen het nog zwaarder, maar hebben vervolgens nergens recht op. Het zijn heel schrijnende gevallen.’
‘In Nederland zijn veel onzichtbare dakloze mensen, die her en der verblijven, maar geen eigen dak boven het hoofd hebben’, schrijft ook Valente. ‘Dat zijn onder andere volwassenen en jongeren die vanwege spanningen in huis of huiselijk geweld tijdelijk elders verblijven (bij kennissen of vrienden, de z.g. ‘bankslapers’).’ De vereniging wijst erop dat in 2020 bijna 14 duizend kinderen ambulante hulp na herhuisvesting of ter voorkoming van dakloosheid van het gezin kregen. Dit wijst erop dat dakloosheid onder kinderen jonger dan 18 wel degelijk een probleem is.
Volgens Boesveldt werken we in Nederland met een veel te nauw begrip van dak- en thuisloosheid. Wat haar betreft kunnen we op dat vlak veel leren van Finland. Daar heeft iedereen met een urgente woonvraag recht op permanente huisvesting, eventueel met ambulante zorg. Deze zogenaamde housing-first-aanpak werkt: Finland is vooralsnog het enige Europese land dat er in slaagde om het aantal dakloze mensen de afgelopen jaren structureel te verminderen.