Razendsnel verovert het idee van Mobility as a Service wereldwijd terrein. Het plannen, boeken en betalen van deelvervoer via applicaties stelt de reiziger zonder eigen vervoer in staat om van A naar B te komen met verschillende vervoersmogelijkheden. Informatie en data over weersvoorspellingen, vertrektijden en vertragingen komen samen tot een optimaal gestroomlijnde reis op maat.

Het moet reizigers mét auto stimuleren om deze vaker te laten staan. Steden en regio’s grijpen MaaS aan om stedelijke mobiliteit fundamenteel anders aan te pakken. Het is het antwoord van lokale overheden op de roep om aantrekkelijke, inclusieve en leefbare gemeenschappen. Waar de auto niet hoeft te staan, is ruimte voor groen en ontmoeting.

Een scala aan nieuwe aanbieders van elektrische deelscooters en ov-fietsen vullen traditionele vervoerders als de NS en RET aan en zoeken elk een eigen stuk van de taart. MaaS trekt meerdere spelers en belanghebbenden aan: vervoersbedrijven, IT- en telecombedrijven, energieleveranciers, banken en verzekeraars.

Ook grote techbedrijven als Google zien kansen. In mei 2020 kocht Intel de vervoerapp Moovit voor één miljard dollar. In januari werd een akkoord gesloten tussen de app en betaalsysteem Cubic plaats. Zo lijkt Intel zich voor te bereiden op het leveren van een complete MaaS-oplossing met integratie van autonome vervoersdiensten. Google en Citymapper breiden geleidelijk hun kernfunctie uit om ook MaaS-leverancier te worden. Taxigigant Uber kondigde vorig jaar een samenwerking aan met Cityscoot en biedt daarmee fietsen en scooters aan zonder vaste stallingsplek. Maar al deze partijen vormen ook reële risico’s. Wie krijgt de data te zien? Kunnen alleen de verdienmodellen van grotere vervoerders hier in meegaan? De insteek van UMOS is, als antwoord op die vragen, om een eerlijk en open ecosysteem te bouwen voor én door Europa.

Lokale overheden zullen tempo moeten maken om ‘MaaS-volwassen’ te worden en het voortouw te nemen in de ontwikkeling en regulering van dergelijke initiatieven. In het scenario dat dit hen niet lukt, bestaat het risico dat één of enkele grote internationale spelers de markt domineren. Hierbij staat de privacy en het verantwoord winnen en gebruiken van data op de tocht.

In Nederland is gekozen voor een alternatieve aanpak dan andere Europese landen. In veel lidstaten kernmerken de initiatieven zich door de focus op een stad of regio met een actieve rol van de overheid of vervoersautoriteit. Zij hebben de MaaS in eigen beheer en bouwen de apps vaak op vanuit het openbaar vervoer. In Nederland wordt met het nationale MaaS-programma gewerkt vanuit publiek-private samenwerkingen. De private partijen nemen het initiatief, maar moeten wel voldoen aan voorwaarden om aanspraak te maken op een opstartsubsidie.

Het probleem van veel MaaS-experimenten

In 2020 startten zeven pilots, elk gekoppeld aan een regio en met eigen beleidsfocus. De pilots worden door overheidsorganisaties opgezet en via cofinanciering uitgevoerd. In Amsterdam ligt de focus op de zakelijke reiziger op de Zuidas met als doel de bereikbaarheid structureel te verbeteren. In de regio Utrecht moet een oplossing komen voor het hoge autobezit en -gebruik in Leidsche Rijn, Vleuten en de Meern. De Brainport-regio en de gemeente Eindhoven willen efficiëntere en duurzamere mobiliteit die beter aansluit op de behoeften van de reiziger. De overige pilots vinden plaats in Limburg, Twente, Groningen-Drenthe en Rotterdam-Den Haag.

‘Juist in Europa, het Schengengebied, is het relevant om gemakkelijk grens overstijgend van A naar B te kunnen reizen’

Het nationale MaaS-programma test op eigen wijze de verstandhouding met MaaS-oplossingen. Door de pandemie heeft de voortgang van de pilots vertraging opgelopen, maar in Utrecht is al resultaat geboekt. Het bedrijf Innovactory ontwikkelde samen met de gemeente de app Gaiyo, met meer dan duizend actieve gebruikers. In Amsterdam, Rotterdam, Limburg en Twente en Groningen-Drenthe staan ook apps op de planning.

Hiervoor zijn al de eerste stappen gezet, maar volgens Marc Boijens, Lead Expertise Center Innovation en Design bij CapGemini Engineering, is de aanpak met de pilots te gefragmenteerd. Reizigers tussen de zeven regio’s krijgen nog altijd te maken met meerdere applicaties voor deelvervoer. Een echte MaaS-oplossing bestaat volgens Boijens uit een universeel en open mobiliteitsplatform dat heel Europa dekt. ‘De volgende stap is een Pan-Europese aanpak,’ vindt Boijens.

UMOS: de visie op mobiliteit in Europa

Eind 2019 startte het EIT UM, het European Institute on Technology & Innovation Urban Mobility een initiatief om het Pan-Europese UMOS te ontwikkelen. Zij kreeg de gedelegeerde bevoegdheid om op zoek te gaan naar innovatieve oplossingen voor mobiliteitsvraagstukken. Er ontstond een consortium van 24 partijen, die elk voor zeventig procent subsidie ontvangen vanuit het EIT en de overige dertig zelf inleggen. In Nederland is technologieconsultant GapGemini betrokken als corepartner en verantwoordelijk voor de pilots.

Het eerste jaar bestond uit een onderzoeksfase, waarin het gehele landschap in kaart is gebracht. Afgelopen jaar is gestart met de ontwikkeling van het platform. ‘We realiseren ons dat er nog veel basisuitdagingen te overwinnen zijn,’ zegt Boijens. Samen met de gemeenten Eindhoven en Helmond wordt onder andere een MaaS Ready Index opgezet om steden te helpen met de transitie van eigen auto naar deelvervoer. Dit helpt steden om na te denken over hoe MaaS georganiseerd kan worden en waar aanbieders zich bij een gemeente kunnen melden. Daarnaast koppelt het platform inzichten terug zodat steden grip krijgen op hun situatie. Tussen nu en 2022 verwacht Boijens de stap te zetten naar het ontwikkelen en testen van een applicatie.

CapGemini zal tijdens de Dutch Design Week van 2021, een jaarlijks evenement in Eindhoven, samen met consortiumpartner TomTom data gaan verzamelen over reisbewegingen van bezoekers en bewoners in Eindhoven. Die data moet leiden tot een conceptversie van het UMOS-platform. ‘We willen die het jaar erna gaan testen tijdens het Dutch Design Week van 2022,’ aldus Boijens. Voorlopig blijft de gebruiker, en dus het vierde element van de quadruple-helix (de samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen en de burger), echter nog buiten beschouwing.

Het Urban Mobility Operating System is MaaS-overstijgend en ziet zichzelf als totaaloplossing ten opzichte van losse ecosystemen in Europa. UMOS moet er voor de Europese reiziger zijn die lokaal, regionaal, nationaal en internationaal wil reizen op een ‘veilige, privacy respecterende, milieuvriendelijke, eenvoudige en efficiënte manier’, via één platform. Tegelijkertijd moet UMOS een bijdrage leveren aan de regulering van de stedelijke mobiliteit, een van de doelen van het EIT. Het project draait dus niet enkel om het beoogde MaaS-platform, maar vooral om de effecten die het teweegbrengt ten goede van Europees reizen.

‘De grootste uitdaging is niet het technische verhaal, maar de publiek-private relatie. De verschillende aanbieders willen geen data uitwisselen uit angst om hun touchpoint met de klant te verliezen,’ legt Boijens uit. Dat vormt een horde voor UMOS, die juist op zoek is naar een Europese standaard waarbij data-uitwisseling een essentieel onderdeel vormt. Als voorbeeld noemt Boijens de NS: ‘Zij heeft haar eigen ecosysteem inclusief app voor het beheer en aanbieden van haar treindiensten en ov-fietsen. De NS voelt daarom minder drang om zich bij een ander en groter ecosysteem aan te sluiten.’ Dit terwijl de reiziger juist gebaat is bij keuze in vervoersopties.

UMOS moet zich inspannen om traditionele vervoerders als NS te overtuigen als speler mee te doen met het Pan-Europese platform. Boijens: ‘Via UMOS kan de reiziger juist veel beter zien wat de verschillende opties zijn, het levert dus ook naamsbekendheid op.’ Maar de weerstand kan soms hardnekkig zijn, aanbieders van deelmobiliteit en openbaar vervoer laten zich leiden door hun verdienmodel. Zonder een Europees duwtje in de rug willen de aanbieders liever niet hun klanten delen met de concurrent.

En dan is er nog de vraag of de Europese reiziger wel op een Europees platform zit te wachten. De talloze benodigde apps om momenteel, met enkel deelvervoer, te reizen voelen weliswaar omslachtig, maar wat is de toegevoegde waarde van een universeel platform als veruit de meeste reisbewegingen lokaal en regionaal plaatsvinden?

‘De associatie met Pan-Europees klopt niet altijd. De reiziger in Europa kent verschillende gedaanten van dagelijks woon-werk verkeer tot de zakelijke reiziger die langere afstanden aflegt,’ aldus Boijens.

Laurens van Roozendaal, collega van Boijens als Innovation Strategist bij CapGemini, voegt daaraan toe dat juist het Schengengebied zich leent voor gestroomlijnde reizen van de ene naar de andere grensregio. ‘Probeer maar eens zonder auto van een willekeurige stad in Nederland naar een stad in Duitsland te komen, dat is enorm ingewikkeld.’ Van Roozendaal wijst er ook op dat vijftig procent van Europese vluchten minder dan 750 kilometer afleggen. ‘Die reizigers kan je via een interoperabel platform als UMOS stimuleren om gebruik te maken van andere mobiliteitsopties, zoals een combinatie van het Europese spoorwegennetwerk en ander deelvervoer waarmee de reiziger direct vanaf het station kan overstappen.’

Daarnaast leent UMOS zich volgens de betrokkenen voor het stimuleren van de toekomstige economieën in Europa. In de deelmobiliteit zit veel potentiële werkgelegenheid en een betere infrastructuur met nieuwe vervoersopties kan vooral in Zuidoost-Europa veel profijt opleveren. ‘Natuurlijk kan je in Nederland twijfelen over de meerwaarde van een Europees platform, het is hier al goed geregeld. Maar door op te schalen naar een Europees niveau, kunnen reizen nog gestroomlijnder verlopen. En voor lidstaten die wel wat meer moeite hebben met hun eigen mobiliteit, kan de Europese aanpak ongelofelijk veel opleveren.’