Een bekend beeld: ergens langs de snelweg in de polder staat op een groot bord ‘bedrijfskavels te koop’. Je vraag je af waarom precies op die plek. De verklaring is eenvoudig: overijverige ambtenaren van gemeentelijke grondbedrijven hebben ooit percelen gekocht in de hoop via kavelgewijze uitgifte de gemeentekas te spekken. Als kantoren het speeltje waren van de vastgoedmarkt, dan waren bedrijventerreinen het speeltje van gemeenten. Maar de focus op grond leidde af van het doel waarvoor bedrijventerreinen ooit zijn bedacht: de wederopbouw van Nederland.

Die wederopbouw is voltooid en de grondbedrijven hebben hun dienst bewezen. Nieuwe economische dynamiek wordt in en om de stad gecreëerd en de rol van de overheid is veel meer die van verbinder van kapitaal, kennis en kunde. Maar overheden willen nog steeds van hun grond af. Om deze reden storten veel gemeenten zich op de logistieke sector: de laatste groeimarkt, in ruimtelijke zin.

Dat de sector misschien niet zoveel banen genereert, is van secundair belang. Ik ontving onlangs een uitnodiging voor een seminar van de gemeente Deventer, waarin de Hanzestad zich presenteert als ‘verbindende schakel’ tussen Amsterdam en Berlijn. Ik kan deze uitnodiging niet anders zien dan als een verwoede poging om van de kavels van Bedrijvenpark A1 af te komen.

Provincies hebben hun taak niet ingevuld om vraag en aanbod af te stemmen op regionale markten

De notie dat er te veel grond is, is niet nieuw. Daarom kregen provincies de taak om op regionale markten vraag en aanbod af te stemmen. Maar in het advies ‘Grond, geld en gemeenten’ constateerde de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) afgelopen zomer dat provincies deze regierol onvoldoende hebben ingevuld. Met andere woorden: de provincie heeft slappe knieën. Het voor de hand liggende advies van de Rfv is dat de provincie ‘meer inhoud moet geven aan haar verantwoordelijkheid om te sturen op de regionale afstemming van de plancapaciteit, ook waar dat financiële gevolgen heeft voor de gemeenten’.

Ik geloof niet in een sturende rol van de provincie. Provinciale ambtenaren verschuilen zich vaak achter het subsidiariteitsbeginsel: hogere instanties moeten niet iets doen wat door lagere instanties kan worden afgehandeld. Minder nog geloof ik in het zelfreinigend vermogen van gemeenten. Van de lokale overheid kun je niet verwachten dat ze gronden van de balans haalt als ze aan de andere kant enorme uitgaven heeft op het gebied van de zorg. Daarbij komt dat gemeenten met hun planologisch-juridische bevoegdheid — ze stellen bestemmingen vast — eigenlijk een dubbele pet op hebben. Een weeffout die nijpender wordt nu de vraag naar grond structureel is afgenomen.

Het gemeentelijke grondbedrijf dient geen enkel doel meer, behalve als ballast. Zowel voor de gemeentebalans als de regionale economie is het op termijn effectiever als gemeenten hun overtollige bouwgrond inbrengen in één regionale grondbank. Naar rato van de inbrengwaarde krijgen gemeenten hier aandelen voor terug.

De regionale grondbedrijven die zo ontstaan, werken op hetzelfde schaalniveau als regionale ontwikkelingsmaatschappijen, maar zijn een onafhankelijke entiteit onder toezicht van het Rijk. Gemeenten blijven verantwoordelijk voor ruimtelijke ordening en de huisvesting van lokale bedrijven. Regionale ontwikkelingsmaatschappijen kunnen hun aandacht vestigen op het versterken van de regionale economie.

Regionale grondbedrijven voorzien in een grondbehoefte. Niet als hobby, maar ten bate van de Nederlandse economie.

© Het Financieele Dagblad (12-10-2015)
Illustratie: Hein de Kort voor het Financieele Dagblad