Met het Nationaal Groeifonds maakt het Rijk 20 miljard euro vrij voor fysieke infrastructuur, onderzoek, kennisontwikkeling en innovatie. In een vandaag uitgebracht briefadvies, geadresseerd aan de ministers van BZK, EZK, IenW, LNV en Financiën, formuleert de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) verbeterpunten voor de tweede tranche van het fonds.

De samenhang met andere overheidsinvesteringen is zwak, stelt de raad. Er moet meer interactie zijn tussen andere overheidsprogramma’s die zich richten op fysieke infrastructuur, onderzoek, kennisontwikkeling en innovatie. Jan Jaap de Graeff, voorzitter van de Rli, ziet dat het groeifonds een oplossing dreigt te worden voor het opvullen van al bestaande fondsen: ‘Voor enkele grote infrastructuurprojecten uit de eerste ronde is er ook het Mobiliteitsfonds. Je moet gaten in het budget van dat fonds niet willen compenseren met het groeifonds.’ Het kabinet moet volgens hem waken voor voldoende vulling van bestaande fondsen zoals het Mobiliteits- of Deltafonds.

De Rli signaleert verder dat er legio mogelijkheden zijn om de meerwaarde van het groeifonds te vergroten. Als eerste aandachtpunt noemt de raad het aansluiten van de kabinetsopdracht voor het fonds op de eigen groeistrategie van dit kabinet, die in 2019 is vastgelegd door het ministerie van EZK. De groeistrategie is gericht op het versterken van het ‘duurzame verdienvermogen’ en een ‘groeisprong’ van de nationale economie.

In het briefadvies wijst de Rli er op dat vooral de economische focus op meer inkomsten voorrang heeft gekregen. Het fonds richt zich op het ‘structureel vergroten van het binnenlands product’, waarmee het kabinet volgens de raad een spin geeft aan het woord ‘duurzaam’. Ga dus weer meer uit van duurzame doelstellingen bij de aanstaande tranches, adviseert de raad, gericht op versterking van het verdienvermogen van een CO2-neutrale, grondstofarme, natuur inclusieve en sociaal rechtvaardige economie.

Met de focus op structurele bbp-groei, mist het groeifonds volgens de Rli ook voldoende richting voor investeringsvoorstellen. De insteekt zorgt voor richtingloosheid en versnippering. Een analyse van TNO bevestigt dit. Het instituut signaleert dat veel voorstellen voor het groeifonds niet gericht zijn op de fundamentele transitie naar een duurzame economie.

Het beoordelingskader moet dus meer in lijn gebracht worden met duurzaam verdienvermogen, aldus de Rli. Uit verschillende analyses van de ingediende voorstellen blijkt dat het lastig is om het bbp-effect van individuele voorstellen in te schatten. Daar komt bij dat duurzaamheidsgrenzen in de toekomst het verdienvermogen van bestaande economische activiteiten beperken. Het kabinet moet volgens de raad expliciet in de beoordeling opnemen dat gekozen projecten bijdragen aan een duurzamer karakter van de Nederlandse economie. Het bbp-effect moet niet meer dan een randvoorwaarde zijn.

Voorzitter De Graeff benadrukt ook dat er bij het beoordelen en selecteren van investeringsprojecten voor het Groeifonds een te selecte groep experts betrokken wordt. Naast de aanbeveling voor een inzichtelijker en strakker beoordelingskader, moeten de afwegingen en keuzes worden uitgelegd aan het brede publiek. ‘De ambities van het groeifonds en de strategie zijn voor alle Nederlanders van belang', aldus De Graeff. ‘Het gaat immers om gemeenschapsgeld, waar de burger nu en in de toekomst aan meebetaalt.’

De Graeff duidt de toon van het briefadvies als positief-kritisch. Hij hoopt dat de ministeries de adviezen aannemen en de beoordelingscommissie, die volgens hem al eerder met dezelfde vragen worstelde, helpt bij het beoordelen van de aanvragen in de aankomende tweede ronde. ‘Ik begrijp dat het om nieuw geld gaat en dat de eerste investeringsronde een experiment is geweest. Maar voor de tweede ronde moeten we van richting veranderen. Het groeifonds moet weer een verlenging zijn van de Nationale Groeistrategie.’