In een aflevering over biobased bouwen, van de podcast Koplopers, schuift Patrick Schreven, directeur van Eco+Bouw, aan. Waar hij naar eigen zeggen in 2013 nog roeper in de woestijn was, laat hij de laatste jaren door heel Nederland zien hoe ecologisch bouwen in de praktijk een scala aan voordelen met zich meebrengt. Anderen overtuigen heeft Schreven opgegeven, in plaats daarvan plant hij zaadjes om de potentie van ecologisch bouwen binnen eigen projecten, van vrijstaande woningen tot seriematige woningbouw, te etaleren voor geïnteresseerden.
Voorliefde voor baksteen en beton
In de jaren ’80 en ’90 beleefde de ecologische wijk in Nederland hoogtijdagen. Gevierde wijken als Ecodus in Delft en het Morrapark in Drachten waren onderwerp voor studies naar de toekomst van ecologisch wonen. Maar de trend hield geen stand en slechts een handjevol projecten kreeg het voor elkaar om het ecologisch wonen op wijkniveau te realiseren. Zij kennen dit toe aan de hoge participatie vanuit bewoners en de bereidheid van gemeenten om het proces te begeleiden.
Maar vandaag te dag zijn de voordelen van duurzame materialen relatief onbekend en is de kennis over biobased bouwen weggezakt. Dat is terug te zien in het aantal duurzame bouwprojecten die in ontwikkeling zijn. In Nederland is slechts vijf tot tien procent van de woningbouw ecologisch. De voorliefde voor baksteen en beton zit diepgeworteld en juist die methodiek brengt ons in de problemen. Aan zand, een essentiële grondstof voor de bouw met beton, ontstaat geleidelijk een wereldwijd tekort. Dat terwijl bouwen met duurzame materialen juist CO2 kan opvangen: één kubieke meter hout slaat al gauw een ton aan CO2 op en houdt deze vast zolang als de houdbaarheid van de woning.
Gewassen en ‘nagroeibare materialen’ als hout en stro, die te kweken en te stekken zijn, worden vooralsnog mondjesmaat gebruikt als bouwmateriaal. Houtbouw maakt een grote vlucht, bouwen met leem en stro zit nog erg in de alternatieve hoek.
‘Met uitzondering van fundering en bewapening, is het mogelijk om vóór 2030 volledig biobased te bouwen, van de begane grond tot alles daarboven’, aldus Schreven. Alleen bij de fundering en bewapening komt er nog beton aan te pas. Opschaling is absoluut mogelijk, maar volgens de pionier lijdt Nederland aan koudwatervrees en is er sinds de jaren ’90 veel kennis verloren gegaan over ecologisch bouwen.
Onbekend maakt onbemind
In het in 2000 opgeleverde EVA Lanxmeer, met ruim duizend inwoners de grootste ecologische wijk van Nederland, weten ze al twee decennia hoe fijn het is om te wonen in een groene wijk. Bewoners beheren zelf het groen in de openbare ruimte via de organisatie Terra Bella en de gemeente komt enkel langs voor het vervangen van grijswaterfilters en hoge fruitbomen.
Vanuit een interdisciplinaire samenwerking wilde de stichting Ecologisch Centrum voor Educatie, Voorlichting en Advies (EVA) in de jaren ‘90 een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een duurzame en milieubewuste samenleving. De gemeente Culemborg verwelkomde het initiatief van harte en werd projectleider bij de ontwikkeling.
Na verschijnen van het Brundtland rapport in 1987 groeide in Nederland net als in andere landen het milieubewustzijn. In 1988 Nederland werd de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening gepubliceerd en in 1989 het Nationaal Milieubeleidsplan. Eind jaren ‘80 werkte Marleen Kaptein, de oprichter van EVA Lanxmeer bij werkgroep OBOM (Open Bouwen Ontwikkeling Model) aan de TU Delft. Binnen dit model was veel ruimte voor de rol van bewoners bij het ontwerpen van plattegronden van woningen in sociale woningbouw. Het vormde de blauwdruk voor EVA Lanxmeer. Het project wordt wereldwijd aangehaald als een mooi voorbeeld voor ecologisch bouwen, maar in eigen land geniet het amper bekendheid.
In de traditionele verhuistheorie van ‘push en pull’ lijkt de ecowijk in Culemborg vooral goed in het aantrekken van bewoners. Wie er eenmaal zit vertrekt vrijwel alleen wanneer de woonsituatie niet langer aansluit op de levensfase, zoals studenten of ouderen met extra zorgbehoeften. De honkvastheid hangt samen met de sterke ideologie van dit soort wijken: de bewoners hebben gezamenlijke zeggenschap over hun groene leefomgeving die zijn samen onderhouden. Dit levert een hoge mate van sociale cohesie op.
Tijdens een online conferentie van de wijk Het Zetje van Culemborg, gehouden op 2 oktober, hing dan ook een prangende vraag in de lucht: waarom stagneert de opschaling van ‘ecowijken en ecodorpen’ in het landelijke bouwprogramma? 'Iedereen wacht op elkaar terwijl er voor alle partijen veel te winnen is,' stelt Felix van de Laar, bestuurslid van de bewonersvereniging van EVA Lanxmeer. 'Er is geen kader om ermee aan de slag te gaan. Voor duurzaam waterbeheer, warmteopwekking, lokale voedselproductie, biodivers openbaar groen en straataanleg van wijken legt de overheid nog steeds geen eisen op.' Grondeigenaren en plannenmakers gaan om die reden volgens Van de Laar door op de wijze waarop ze het gewend zijn. 'Stedenbouwkundigen gaan het ook niet vanzelf opperen. De regelingen maken het allemaal te vrijblijvend,' aldus het bestuurslid.
Verder moet het bouwconcept tegen een aantal hardnekkige vooroordelen opboksen. Duurzame materialen worden bijvoorbeeld vaak in één adem genoemd met dreigende tekorten van grondstoffen die daardoor steeds prijziger worden. ‘Dat hangt af van welke wensen je in een woonproject meeneemt en hoe je het organiseert’, reageert Van de Laar. ‘Dat geldt ook voor het vooroordeel dat ecologisch bouwen veel langer duurt traditionele projecten.’ Van de Laar haalt architect Hiltrud Pötz aan, die op de conferentie van EVA Lanxmeer korte metten maakte met het vooroordeel. Zij realiseerde ecologische projecten binnen vergelijkbare tijden en budgetten zoals bij standaard bouwprojecten.
Imagoprobleem
Een ander nadeel, pijnlijk zichtbaar in publicaties over het concept van de ecologische wijk, is het profiel van de pioniers die in de jaren ’90 met duurzame woningen aan de slag gingen. De ‘hoogopgeleide, witte en linkse goeddoener’ schrikt af: de meerderheid van Nederlanders woont graag duurzaam, maar kan zich niet vinden in het type bewoner dat tot op heden wordt gekoppeld aan wijken als EVA Lanxmeer, de Groene Mient in Den Haag en het GWL-terrein in Amsterdam. Deels verantwoordelijk lijken de grote nieuwsmedia: ‘In Tofu City is het fijn wonen voor witte en welgestelde Almeerders’, kopt dagblad Trouw op 15 mei 2019.
Ook in een afgenomen enquête onder huidige en ex-bewoners wordt gesproken over een eenzijdig witte wijk met weinig diversiteit. Zij zien dit als een jammerlijke constatering dat EVA Lanxmeer onbedoeld het imago kreeg van een bovenmodale, witte en linkse elite. Van de Laar spreekt het imago tegen: 'Je vindt in onze wijk alle typen huishoudens. In De Trein vindt je huurwoningen waar ook mensen van buitenlandse afkomst wonen die net zo gemakkelijk integreren als dat ze elders zouden doen. Naar mijn weten wonen er, in het Kwarteel en in de tiny houses, veel alleenstaanden, ouderen en starters.'
Focus op fijn wonen
De focus op het ‘gewenste profiel’ is schadelijk voor de opschaling van duurzaam bouwen en wonen. Volgens Anke van Hal, hoogleraar Duurzaam Bouwen en Ontwikkeling bij de Nyenrode Business Universiteit, moet in Nederland meer aandacht worden besteed aan de fijne manier van wonen in ecologisch gebouwde wijken. ‘Je wilt het liefst aspecten benoemen die voor iedereen herkenbaar zijn als een fijne woonsituatie. Dat je kan wonen in een groene wijk, geschikt voor kinderen en sociale cohesie’, zegt Van Hal. De doorsnee Nederlander wil duurzaam wonen, maar investeren in een geheel zelf ontworpen wijk gaat hen te ver.
'De meesten vinden andere aspecten van wonen veel belangrijker. Zoals de betaalbaarheid van een woning, de bereikbaarheid van voorzieningen en een prettige omgeving,' zegt Van Hal. Dat er in het gesprek over ecowijken vooral aandacht uitgaat naar de ecologische aspecten, zorgt ervoor dat onderbelicht blijft dat deze wijken ook hoog scoren op de aspecten die de bewoners het belangrijkst vinden.
In de podcastaflevering over biobased bouwen sluit Patrick Schreven zich hierbij aan: ‘Je overtuigt verschillende doelgroepen met verschillende argumenten. Aan de grondbezitters, opdrachtgevers en bouwketen presenteer je ecologisch bouwen als oplossing voor opgaven in materiaalgebruik, zoals het dreigende grondstoffentekort, de opgave van CO2- en stikstofuitstoot. De woningzoekende laat je juist zien dat het een gezonder binnenklimaat oplevert, net als een lager energiegebruik en een hoger wooncomfort.’
‘Het initiatief voor het bouwen van een biobased woonwijk ligt vooral bij gemeenten,’ voegt Van Hal toe. ‘Vergeleken met de jaren ’90 hebben zij steeds minder mogelijkheden en moeten zij in hogere mate rekening houden met regelingen en normen. De standaarden zijn verschoven, voor kennis moet naar andere landen gekeken worden en de financiering is een heel ander verhaal.’