Er is iets vreemds aan de hand met bedrijventerreinen. Circa een derde deel van de beroepsbevolking en bedrijven is er gevestigd. Ze leveren bovendien een grote bijdrage aan het bereiken van de klimaatdoelstellingen voor de gebouwde omgeving. Desondanks konden bedrijventerreinen zich lange tijd niet bepaald verheugen op politieke en beleidsaandacht. Je moet, net als ik, blijkbaar een afwijking hebben om je blijvend zo druk te maken over het belang en behoud ervan. Gelukkig zie ik het aantal mensen toenemen dat zich ook druk maakt om bedrijventerreinen.
Inmiddels hebben Rijksadviseurs en landschappelijke organisaties bedrijventerreinen hoog op de politieke agenda gezet. Dat komt ongetwijfeld door het oplaaiende debat over de toenemende verdozing van ons landschap. De logistieke XXL-hallen en grote nieuwe datacentra hebben enorme impact op ons landschap. De ophef wordt verder versterkt door de ogenschijnlijk geringe duurzame en ontwerpeisen die worden gesteld aan deze enorme complexen en veel te vrijblijvende regionale en provinciale kaders. Er is überhaupt een toenemende aversie tegen bedrijventerreinen, die ogenschijnlijk woningbouwplannen – en de aanpak van de woningnood – in de weg lijken te zitten. We moeten niet vergeten dat er een trend gaande is voor meer ruimte voor duurzame bedrijven, met vakmanschap, ambachtelijk werk en omarming van de circulaire economie. Ook hier zijn bedrijventerreinen ineens dé essentiële plaats geworden om deze ambities te verwezenlijken.
Opmerkelijk is dat we eigenlijk maar heel weinig weten en onafhankelijk langjarig onderzoek doen naar ruimte voor werken en bedrijventerreinen in het bijzonder en wat bedrijven beweegt. Uit een uitgebreide literatuurstudie (pdf) waaraan ik heb meegewerkt, blijkt hoe weinig er over de lange termijn bekend is. Dit staat in schril contrast met kennis en onderzoek over de benodigde vraag naar en ruimte voor wonen. Een illustratief voorbeeld is het uitgebreide debat over de omvang van de woningnood, de staat van de voorraad, het type benodigde huizen, de omvang en (huur)prijs van die huizen en regionale markten.
Deze onderzoeksmatige dominantie voor wonen vertaalt zich namelijk ook in de ruimtelijke ordeningspraktijk. De aandacht voor bedrijventerreinen lijkt vooral ingegeven door de potentie van deze locaties als gebied voor woningbouw. Vanuit een sectorale en kwantitatieve woningbouwvisie worden momenteel bedrijventerreinen ingekleurd zonder echt rekening te houden met ruimte voor industriële werkfuncties en kennis wat bedrijven beweegt. Het gaat zelfs zo ver dat bedrijven, die ergens al tientallen jaren gevestigd zijn, de schuld krijgen als vertragende factor bij woningbouwplannen die nodig zijn voor het oplossen van de woningnood. Integrale ruimtelijke ordening is ver te zoeken.
Van Bokkum stelde in NRC van 5 juni aan de hand van de illustratieve Amsterdamse case Damen Shipyards, terecht de vraag: is er in de stad nog plek voor industrie, of krijgen woningen prioriteit? Helaas lijkt het er eerder op dat we vanuit ambitieuze woningbouwtargets, de industrie weg willen hebben uit de steden. Voorbij wordt gegaan aan het feit dat niet overal functiemenging mogelijk is. Laat de gebieden en zeker industriële gebieden soms zijn waarvoor ze bedoeld zijn: monofunctionele bedrijventerreinen waar ruimte is voor ondernemen, zeker voor de maakindustrie. Ruimte voor bedrijventerreinen moet niet alleen hoog op de agenda voor het regeerakkoord en de komende gemeenteraadsverkiezingen, maar ook op de agenda van NWO, die de regie voert over onderzoeksfinanciering. Het wordt tijd dat ruimte voor werkende bedrijventerreinen de beleids- en onderzoeksmatige aandacht krijgt die het verdient.
Deze column verscheen eerder op Vastgoedmarkt