Door Kasper Baggerman en Julian Dubbeld

Van 2009 tot 2019 verdubbelde het aantal dakloze mensen in Nederland tot bijna 40 duizend, meldde het CBS. Sindsdien daalde het aantal dakloze mensen iets, vooral doordat minder jongeren op straat leven. Het lijkt een voorzichtig eerste positief resultaat van het actieprogramma Dak- en Thuisloze jongeren. Bij deze aanpak trekken ministeries, gemeenten, corporaties en hulpinstellingen met elkaar op om het aantal dakloze jongeren te verminderen. Speerpunten van het programma zijn preventie, financiële bestaanszekerheid, persoonlijke ontwikkeling en scholing en opvang.

Toch wringt het. De cijfers van het CBS zijn namelijk wat rooskleurig. Zo worden mensen die ergens op een bank slapen, in een tent verblijven of bijvoorbeeld bewoners van Blijf-van-mijn-lijfhuizen niet meegerekend in de statistieken, omdat zij technisch gezien een ‘dak’ boven het hoofd hebben. Of een bank, tent of een verblijfsplek als een Blijf-van-mijn-lijfhuis ook echt een thuis is, valt te betwisten. Valente, de branchevereniging voor participatie, begeleiding en veilige opvang, telt ongeveer honderdduizend cliënten, flink meer dan de CBS-cijfers. Bovendien wijst de stichting er op dat de coronacrisis de druk op daklozenopvangen het afgelopen jaar flink opvoerde.

Eerst een huis, dan de rest

Hoe kunnen we doeltreffend zorgen dat er minder mensen op straat hoeven te leven? Een uit de VS overgewaaid concept krijgt voet aan de grond in Nederlandse gemeenten en lijkt een goede oplossing te bieden. Housing first heet het, en het draait hoe we met dakloze mensen omgaan radicaal om. Bij traditionele aanpakken ligt de nadruk met allerhande programma’s op stapsgewijs steeds zelfstandiger wonen. Denk aan van de nachtopvang naar een halfweghuis naar een zelfstandige woning. Waar nodig met bijvoorbeeld psychiatrische begeleiding of verslavingshulp, want dakloosheid gaat niet zelden gepaard met andere ingrijpende uitdagingen als schulden, drugsgebruik, alcoholisme, trauma’s en psychische stoornissen. Dergelijke trajecten duren lang, zijn kostbaar en weinig effectief, zeker voor mensen met multiproblematiek. Er is veel terugval.

Bij housing first krijgt de dakloze direct een betaalbaar huis aangeboden, waarna met persoonlijke ambulante begeleiding aan persoonlijke problemen wordt gewerkt. Indien nodig gaat huurbetaling (tijdelijk) via het Leger des Heils of een andere maatschappelijke organisatie. De housing first-insteek is in lijn met de klassieke piramide van Maslow: primaire behoeften als eten, drinken en een dak boven je hoofd en een veilige en stabiele omgeving moeten bevredigd worden voordat je aan dingen als je financiële situatie of een verslaving kan werken.

Slechts één op de tien housing-first-huurders belandt ooit weer op straat

Het werpt zijn vruchten af, blijkt uit meerdere empirische studies. Nieuw is housing first namelijk niet, dus de effecten van de aanpak zijn breed gedocumenteerd. Het concept werd al eind 19e eeuw gepionierd door een Italiaanse katholieke priester, maar werd voor het eerst serieus toegepast in New York in de jaren ‘90. Daarna verspreidde housing first zich over de rest van de VS en Canada. Het werd er nationaal beleid en maakte vervolgens de oversteek naar Europa en andere continenten. Projecten delen succespercentages oplopend tot 90 procent, wat betekent dat slechts één op de tien housing-first-huurders ooit weer op straat belandt. Overheden melden lagere publieke uitgaven, want kosten van de huisvesting en bijbehorende ambulante zorg zijn lager dan de zorg- en handhavingskosten die structurele dakloosheid met zich meedraagt.

Boegbeeld van de aanpak in Europa is inmiddels Finland, dat zichzelf als doel stelde om per 2015 een einde te maken aan dakloosheid. Dat is bijna gelukt, en het is vooralsnog het enige Europese land dat er in slaagde om het aantal dakloze mensen de afgelopen jaren te verminderen.

Nederland: losse gemeente-aanpakken

In Nederland zijn inmiddels 43 gemeenten bezig met een housing first-aanpak. In 2019 waren dat er nog 33, dus er is een stijgende lijn. Sommige projecten lopen al geruime tijd en rapporteren de eerste successen. De eerste housing-first-praktijk in Nederlands startte in 2006 in Amsterdam. In 2018 kreeg de duizendste deelnemer van dit project een eigen woning. Andere Nederlandse projecten zitten nog in de opstartende fase. De verder gevorderde Nederlandse projecten delen succespercentages van ongeveer 80 procent. 85 procent van de deelnemers woont na twee tot vijf jaar nog steeds in zijn of haar huis.

Ook hier lijkt housing first kosten te besparen. Onderzoeksbureau Drift berekende dat een dak- of thuisloze jongere elk jaar tussen de 30 en 100 duizend euro kost. Dat geld gaat naar zorg, politie en justitie. Investeren in het tegengaan van dakloosheid brengt dus ‘aanzienlijke maatschappelijke baten’ met zich mee, aldus de onderzoekers in het rapport Van kostenpost naar investering.

‘Maar zo’n praktische overweging op basis van kosten zou eigenlijk bijzaak moeten zijn’, reflecteert Cody Hochstenbach, onderzoeker stadsgeografie aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Wonen is een grondrecht, een mensenrecht. Het is mooi meegenomen dat het ook nog geld bespaart.’

Eén van de Nederlandse gemeenten die aan housing first werkt is Utrecht. In totaal zijn er 220 woningen beschikbaar volgens het concept. De woningen staan niet alleen in de gemeente zelf (Leidsche Rijn), maar ook in omringende gemeenten als Nieuwegein, Zeist en Bunnik. 

Nienke Boesveldt van de Universiteit van Amsterdam, die promoveerde op het aanpakken van dakloosheid op lokaal niveau, en die nauw betrokken is bij Housing First Utrecht, legt uit waarom: ‘Voor de gemeenten is samenwerken al heel normaal en samenwerken in de zorg wordt ook steeds normaler. Gemeenten werken continu samen met andere plaatsen in de buurt. Ze hebben elkaar ook nodig.’

Utrecht bekostigt een deel van deze woningen met de zogenaamde Blokhuismiddelen. Dit is een pot van 200 miljoen euro, die de Rijksoverheid ter beschikking stelde om dakloze mensen een woonplek met begeleiding te geven in 2020 en 2021. Boesveldt: ‘Utrecht besloot om haar deel van het geld te besteden aan een duurzame oplossing. Niet elke gemeente doet dat, omdat ieder voor zich mag bepalen wat er met het geld gebeurt.’

‘Vergeleken met de VS staat housing first hier in de kinderschoenen’

Reeds in 2017 verenigden corporatiekoepel Aedes, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Leger des Heils, de Federatie Opvang en RIBW-Alliantie en GGZ Nederland zich in het actieplan Weer Thuis. Doel: mensen uit de maatschappelijke opvang laten doorstromen naar een zelfstandige woning met voldoende begeleiding, housing first dus. In 2019 ging staatssecretaris Blokhuis van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog langs bij een housing first-project van het Leger, maar verder lijkt het Rijk zich niet actief met de aanpak te bemoeien.

Een landelijke visie op housing first ontbreekt. Het Actieplan Dak- en Thuisloze Jongeren 2019-2021 rept met geen woord over het concept. ‘Een nationaal programma zou ons een duw in de rug geven’, aldus Boesveldt. ‘Nu zijn er allemaal gemeenten bezig met pilots. Daarna vragen we ons pas af of er nog iets met deze pilots gaat gebeuren.’

‘Het Trimbos-instituut is wel bezig met een validatieproject, waarbij ze de Nederlandse methodiek analyseren en beschrijven, maar hoeveel gemeenten zie je zelf methodiekbeschrijvingen uitvoeren?’, vraagt ze zich af. ‘We moeten housing first structureler aanpakken, want vergeleken met de Verenigde Staten staat het hier pas in de kinderschoenen.’

Niet in mijn achtertuin

Wat de uitrol van housing first op grote schaal in de weg staat, is stigmatisering van dakloze mensen. ‘Drugsgebruik is de oorzaak van dakloosheid’, is de heersende gedachte onder Nederlanders. De praktijk is vaak omgekeerd: dakloos zijn is stressvol en eng, en drugs zijn dan een vluchtweg, een coping-mechanisme. Ook mentale problemen zijn niet altijd de oorzaak van dakloosheid, ze zijn net zo goed een gevolg.

Boesveldt: ‘Er hangt een stigma en zelfstigma rond dak- en thuislozen. Daarmee bedoel ik dat Nederlanders verkeerde ideeën hebben bij de oorzaak van dakloosheid, maar ook dat dakloze mensen zelf soms een verkeerd beeld hebben van hun mogelijkheden om weer zelfstandig te wonen. Door die stigma’s komen ze in een neerwaartse spiraal.’

‘Hopelijk verandert dat snel en komt er meer draagvlak voor initiatieven als housing first. Er zijn veel mensen die kampen met mentale problemen. Ik hoop dat we door de coronacrisis zien dat deze problemen voor anderen net wat lastiger kunnen uitpakken en dat we meer begrip op kunnen brengen.’

Stigma’s over dakloze mensen werken door naar NIMBY-sentimenten. Wijkbewoners zitten vaak niet te wachten op daklozenhuisvesting, vooral niet op groepen, uit vrees voor overlast of dalende vastgoedwaardes. Terwijl spreiding van housing first-projecten door ‘betere’ wijken juist bevorderlijk is voor een succesvolle terugkeer naar de ‘normale’ wereld. 

‘Met spreiding voorkom je een concentratie van problemen en stigma’s’

Clustering in ‘slechte’ wijken is wellicht makkelijker, maar niet wenselijker, benadrukt Hochstenbach. Dat zien we al bij reguliere sociale huurwoningen, vertelt hij. ‘Vanuit Passend Toewijzen worden de goedkoopste woningen aan de laagste inkomensgroepen verhuurd. Dat werkt goed voor betaalbaarheid, maar we zien ook dat een clustering van al die woningen tot problemen leidt. Spreiding van groepen door wijken is beter. Dan voorkom je een concentratie van problemen en stigma’s.’

Over hoe de stigma’s en NIMBY-sentimenten overwonnen kunnen worden, heeft Hochstenbach wel een idee: ‘Je moet aan twijfelende buurtbewoners laten zien dat de voordelen opwegen tegen de nadelen. En laat zien dat het over echte mensen gaat.’ De stadsgeograaf verwacht dat daklozenhuisvesting in zekere mate vergelijkbaar is met de komst van een asielzoekerscentrum. ‘Als zo’n centrum er eenmaal staat, zijn omwonenden vaak een stuk positiever dan ze vooraf verwachtten. Dan blijkt het wel mee te vallen met de overlast. Het zelfde zou kunnen gelden voor housing first-projecten.’

Meer speelruimte voor corporaties

Ook de huidige positie van corporaties is niet bevorderlijk voor een grootschalige housing first-aanpak. Omdat een dakloze een betaalbaar huis wordt aangeboden, is de corporatiesector essentieel. Een vrije sector huurwoning is immers ontoegankelijk zonder stabiel inkomen. Boesveldt stipt wel aan dat tijdelijke opvang alsnog duurder is dan particulier huren, en dat andere landen housing first en vrije sectorhuur met succes combineren. Vooralsnog zijn corporaties bij de Nederlandse projecten echter de aangewezen woningaanbieders.

De middelen van corporaties om de benodigde woningen te realiseren zijn beperkt. ‘s Lands grootste woningaanbieders gaan naar eigen zeggen gebukt onder een stapeling van opgaven. Tot 2035 komt de corporatiesector ruim 30 miljard euro tekort om voldoende nieuwe woningen te bouwen en het bestaande bestand te verbeteren en verduurzamen. ‘Dakloosheid aanpakken is extra lastig in een tijd waarin de druk op de woningmarkt bijzonder groot is. Gemeenten en corporaties moeten schaarse woningen verdelen’, schrijft corporatiekoepel Aedes in haar Corporatiemonitor Dakloosheid. Het beperkte aantal beschikbare nieuwe corporatiewoningen gaat grotendeels naar andere groepen dan daklozen. Dakloosheid is in lang niet alle Nederlandse gemeenten voldoende reden voor het krijgen van een urgentieverklaring.

Hochstenbach pleit dus voor een revisie van de corporatietak, om zo de productie van nieuwe sociale huurwoningen en dus het beschikbare aanbod voor dakloze mensen te vergroten. Drie dingen zijn volgens hem nodig: ‘Allereerst moeten de corporaties meer investeringsruimte krijgen, bijvoorbeeld met een afgeschafte verhuurderheffing. Ten tweede moeten gemeenten meer betaalbare grond aan corporaties beschikbaar stellen. En ten derde moeten corporaties weer meer kunnen afwijken van hun kerntaak. Geef ze meer mogelijkheden om gemengde complexen te ontwikkelen.’ Dat laatste is goed voor de businesscase van corporaties, en voor het realiseren van menging in de wijk.

De Corporatiemonitor bevestigt de knelpunten die de stadsgeograaf aandraagt. ‘Om te zorgen dat corporaties meer dakloze mensen kunnen huisvesten zijn naast de bestaande woningen extra locaties nodig voor onder andere flexibele woonplekken en permanente woningen. Slechts een beperkt deel van de corporaties ervaart hierin een verbetering’, concludeert Aedes. Verder roepen de corporaties op tot ‘meer financiële ruimte voor permanente nieuwbouw.’

Een landelijke aanpak

Moet het Rijk strengere regie voeren, opdat meer gemeenten housing first-projecten optuigen? Boesveldt ziet potentie in een nationaal programma, en ook Hochstenbach vindt meer Rijksaandacht met het oog op de slagkracht van corporaties geen slecht idee. Maar lokaal maatwerk blijft het credo, meent hij. ‘Bij dakloosheid geldt: corporaties en gemeenten hebben hier het meeste zicht op. Zij weten wat er in welke buurt speelt.’

Een landelijk perspectief op het bestrijden van dakloosheid (al dan niet met housing first) is nodig om waterbedeffecten te voorkomen. Hochstenbach: ‘Als je dit alleen maar lokaal aanpakt, loop je het risico dat gemeenten dit probleem over de gemeentegrens kieperen. Dat ze denken: dakloosheid concentreert zich primair in de grotere steden, dus ik hoef er niks aan te doen. Terwijl je in kleinere gemeenten natuurlijk ook dakloze mensen hebt.’

Hochstenbach betwijfelt wel of een landelijke aanpak überhaupt haalbaar is in het huidige politieke klimaat. ‘In Nederland heeft het neoliberalisme de afgelopen jaren de boventoon gevoerd. Niemand die je naar dakloosheid vraagt zal ontkennen dat het een probleem is, van links tot rechts, maar op rechts wordt misschien wel vaker de verantwoordelijkheid voor het dakloos zijn bij het individu gelegd. Dat kan nationaal beleid in de weg staan. Wat ik wel denk: op lokaal niveau zijn bestuurders vaak een stuk pragmatischer. Zij zien een probleem in hun gemeente, en willen het aanpakken. Een VVD-wethouder of raadslid kan dus prima inzetten op housing first.’