Het PBL schat de effecten van de partijplannen op de leefomgeving in ten opzichte van het huidige en voorgenomen beleid in het jaar 2030. Dit doet ze om de effecten van de voorstellen van partijen ten opzichte van het beleid van het huidige kabinet (‘het basispad’) zichtbaar te kunnen maken en ze onderling te kunnen vergelijken.
Het planbureau keek naar 2030 omdat effecten van maatregelen tegen die tijd zichtbaar worden, en omdat er belangrijke doelen voor 2030 gesteld zijn. Voor het rapport keek ze naar de effecten van de maatregelen op mobiliteit en bereikbaarheid, landbouw, voedsel en natuur, wonen, en klimaat en energie. Bij die laatste categorie, en ook in dit stuk, ligt de focus op de uitstoot in 2030.
Emissiereductie
Alle partijen zorgen er met hun plannen voor dat de broeikasemissies omlaag gaan. Uit de analyse blijkt echter dat de onderlinge verschillen groot zijn. GroenLinks bereikt bijvoorbeeld met haar plannen de grootste CO2-reductie: 63 procent ten opzichte van 1990. De partij wordt gevolgd door D66 (60 procent), de PvdA (55 procent), de SP (53 procent), de ChristenUnie (52 procent). De voorziene emissiereductie is het kleinst bij het CDA, met ongeveer 46 procent ten opzichte van 1990.
Alle partijen behalen emissiereductie in de sectoren landbouw, voedsel en natuur, mobiliteit en bereikbaarheid, de gebouwde omgeving, elektriciteit en industrie. Het grootste aandeel wordt door alle partijen gerealiseerd in de industrie. Maatregelen zijn bijvoorbeeld het belasten van CO2-uitstoot en het verhogen van energiebelasting voor grootgebruikers. Met uitzondering van het CDA willen de partijen een scherpere beprijzing dan de huidige heffing. Het CDA is daarnaast de enige partij die geen verhoging van de energiebelasting wil.
Lastenverhoging industrie
De voorstellen van de SP, GroenLinks, D66 en de PvdA zorgen volgens het PBL voor ‘substantiële lastenverhogingen’ voor de industrie. Een grote verhoging van lasten kan ervoor zorgen dat bedrijven zich in andere landen vestigen. Of dat gebeurt, is ook afhankelijk van eventuele lastenverhogingen elders in Europa. Bij GroenLinks, die van alle partijen de grootste reductie in de elektriciteitssector wil bewerkstelligen, kan zo’n “weglekeffect” ook in deze sector optreden.
Het weglekeffect zorgt weliswaar voor lagere emissies in Nederland, maar voor hogere emissies over de grens, omdat de activiteit wordt verplaatst. Het landelijke effect wordt daarmee deels tenietgedaan, stelt het PBL, en mondiale effecten van partijvoorstellen liggen daardoor dichter bij elkaar liggen dan de nationale effecten. Volgens het PBL zijn nationale en mondiale effecten extra onzeker, omdat het internationale klimaatbeleid sterk in beweging is. Zo kunnen de recent aangekondigde hogere EU-ambities gunstig zijn voor het Nederlandse klimaatbeleid, maar vragen ze tegelijk nog concrete invulling.
Ook in andere sectoren worden emissies ‘significant’ verminderd, stelt het PBL. Een extra krimp van de veestapel zorgt bij de SP, de PvdA, GroenLinks en D66 voor een emissievermindering van 5 à 6 megaton ten opzichte van het basispad. 8 tot 12 megaton wordt bespaard in de mobiliteitssector, 3 à 4 megaton in de energiesector. Emissiereducties in de bebouwde omgeving lopen sterk uiteen, van 2 megaton bij de PvdA tot 9 megaton bij GroenLinks.
Kosten
Naast beoogde effecten zijn ook de verschillen in nationale kosten van maatregelen groot. Zo bedragen de nationale kosten bij GroenLinks op jaarbasis 9 miljard euro. De maatregelen van de SP kosten met 5 miljard euro per jaar het minst. Voorziene kostenposten zijn onder meer (hyrbide)warmtepompen, zonnepanelen en bijmengverplichting voor groen gas. Bij de nationale kosten is rekening gehouden met kosten die de overheid, bedrijven en burgers maken én met eventuele kostenbesparing die maatregelen opleveren.
Vooral in de bebouwde omgeving zijn de verschillen ‘aanzienlijk’, stelt het PBL. De kosten op jaarbasis lopen uiteen van 0,9 miljard (PvdA) tot 3,4 miljard euro (GroenLinks). Met het uitlichten van enkele investeringen toont het PBL de verschillen tussen partijen. Zo liggen de kosten voor (hybride) warmtepompen tussen 0,3 miljard tot 1, miljard euro. Volgens het PBL komen de verschillen vooral voort uit ‘het tijdpad van de investeringen, en de typen gebouwen waarop de maatregelen betrekking hebben.’ Tot en met 2030 lopen de kosten die voortkomen uit investeringen uiteen van 46 miljard euro bij het CDA tot 115 miljard euro bij GroenLinks en D66.
Klimaatwet
Het PBL zette de partijplannen tevens af tegen de Klimaatwet. Daarin is vastgelegd dat de emissies in 2050 met 95 procent gedaald moeten zijn ten opzichte van 1990. Volgens het PBL zou het gemiddelde jaarlijkse reductietempo bij D66, GroenLinks en PvdA ‘flink’ omlaag kunnen om de plannen te halen, bij ChristenUnie en SP is dat ‘enigszins’. Met de plannen van het CDA zou het tempo er na 2030 juist een tandje bij moeten om het klimaatdoel te halen.
Het is volgens het PBL echter niet evident welke reductieverdeling aansluit op de langetermijnopgave. ‘Overwegingen die hierbij spelen zijn onder andere het zo goed mogelijk benutten van de beschikbare tijd om maximale leereffecten te bereiken, het evenwichtig verdelen van de lasten over de tijd en de verwachting dat de laatste reducties hoogstwaarschijnlijk moeilijker te realiseren zijn dan de eerdere’, lezen we in het rapport.
Over de analyse
Alle zittende partijen konden hun verkiezingsprogramma’s laten doorrekenen door het PBL. Dit gebeurde vrijwillige basis. Dat verklaart ook waarom niet alle partijen in de analyse vertegenwoordigd zijn. Ook over de andere onderdelen van de analyse schreef Stadszaken artikelen. Het volledige overzicht vind je hier.