Door Lucas Snaije, stadsgeograaf. Dit interview stond eerder in het februarinummer van BYCS Perspectives, over fietsen en de feministische stad.


Wat zijn de kernwaarden van de feministische stad?

Een van de kernwaarden van de feministische stad, die tijdens de coronapandemie nog veel zichtbaarder is geworden, is verzorgend werk, zoals boodschappen doen of kinderen naar school brengen. De feministische stad moet een plek zijn waar zowel betaald als onbetaald zorgwerk, wat vaak gedaan wordt door vrouwen, etnische minderheden en jongeren, gewaardeerd en ondersteund wordt. Op dit moment nodigen onze steden daar niet toe uit, door de opzet van mobiliteitsnetwerken, sociale diensten en publieke ruimtes. Dit is tijdens de pandemie alleen maar verergerd.

Een ander onderwerp gerelateerd aan de waarden van de feministische stad is wonen. Het gaat dan om de vorm, de betaalbaarheid en de locatie van woningen. Veiligheid is ook een aandachtspunt. Niet enkel voor vrouwen, maar voor alle mensen die verschillende vormen van marginalisatie en onzekerheid in de stad ervaren. Als je nadenkt over veiligheid in de stad, is het ook cruciaal om na te denken over de rol van de politie en top-down handhaving. Je kunt je ook een stad voorstellen waar veiligheid een product is van bottom-up processen, een product van een omgeving waarin mensen ondersteund worden en toegang hebben tot veiligheid, stabiliteit en verzorging.
 

Kan je meer vertellen over de rol van gender in de ervaring van stedelijke mobiliteit, en over hoe stedelijke mobiliteit veelal uitgaat van mannelijke verplaatsingspatronen?

Stedelijke verplaatsingspatronen zijn echt ontworpen met het oog op soepele en efficiënte verplaatsing van de economische broodwinnaar. Dat is veelal nog de man van het huishouden, die zich in een zeer lineair en tijdsgebonden patroon door de stad begeeft. Hij verplaatst zich namelijk rond werktijden vanuit de stadsranden naar het stadscentrum.

Decennia aan wereldwijd onderzoek naar de mobiliteit van vrouwen laat zien dat vrouwelijke dagelijkse bewegingspatronen veel minder lineair zijn en veel diversere bestemmingen hebben. Denk aan reizen tussen werk en woning, aan de kinderen naar school brengen, aan het doen van boodschappen voor het huishouden, aan langsgaan bij ouderen en aan vrijwilligerswerk.

Veel ov-systemen zijn niet geschikt voor taken waar vrouwen disproportioneel verantwoordelijk voor zijn

Veel openbaarvervoerssystemen zijn helemaal niet geschikt voor al die taken waar vrouwen disproportioneel verantwoordelijk voor zijn. Je moet bijvoorbeeld meerdere keren betalen om in en uit het ov te komen, en woonwijken zijn buiten werktijden slecht bereikbaar per openbaar vervoer. Dat leidt tot situaties waarin vrouwen van de woonwijk naar het centrum moeten reizen, om van daaruit door te gaan naar de daadwerkelijke bestemming.

Bovendien zijn dergelijke transportnetwerken niet altijd ontworpen met voldoende aandacht voor de veiligheid van vrouwen, voetgangers of fietsers. De efficiëntie van de auto staat centraal. Zo zijn de wensen en behoeften van vrouwen of mensen die verzorgend werk doen, vaak niet goed vertegenwoordigd in de ruimtelijke ordening.

Tekst gaat door onder afbeelding
Leslie Kern is universitair hoofddocent Geografie en Milieu en directeur van Vrouwen- en Genderstudies aan de Mount Allison University. Ze is de auteur van de boeken ‘Feminist City: Claiming Space in a Man-made World’, van ‘Sex and the Revitalized City: Gender, Condominium Development’ en ‘Urban Citizenship’.
 

Zie je een verband tussen beleid dat actieve mobiliteit aanmoedigt en feministische steden? Wat vind je van hernieuwde perspectieven op bereikbaarheid als de 15-minutenstad?

Absoluut. Feministen schrijven al decennialang dat de vrouw thuishoort in de stad. Dat komt door vraagstukken omtrent nabijheid en actieve mobiliteit. Suburbane omgevingen zijn geïsoleerder dan stedelijke. Werk, thuis, school en vrijetijdsbesteding zijn er meer van elkaar gescheiden, dus in suburbane gebieden ben je eerder aangewezen op een auto. In de stad is de kans groot dat al die bestemmingen dichter bij elkaar liggen. Als je dus dagelijks bezig bent met allerlei taken, met betaald en met onbetaald werk, is die nabijheid erg belangrijk. Ik heb dat zelf ook ervaren, als moeder van een jong kind. Toen ik in Londen en Toronto woonde, was integratie van verschillende aspecten van mijn leven veel makkelijker.

Dus ja, de hernieuwde aandacht voor de 15-minutenstad sluit vrij goed aan bij feministische concepties van de voordelen van leven in de stad. Bij die 15-minutenstad moet je echter wel goed blijven nadenken over toegankelijkheid en privileges. In veel steden heeft gentrificatie het erg duur gemaakt om in goed verbonden gebieden met hoge dichtheid en voorzieningenniveau te wonen. De mensen die het meest zouden profiteren van goede bereikbaarheid en de 15-minutenstad, zoals alleenstaande moeders, migranten en mensen die meerdere banen hebben, kunnen helemaal niet in de wijken wonen. Zij worden verdrongen en profiteren niet mee van de dichtheid, verbondenheid en nabijheid.
 

De toegang tot openbare ruimtes is ongelijk, en openbare ruimte staat steeds meer onder toezicht en raakt steeds meer geprivatiseerd. Hoe kan je binnen die context gemeenschapsvorming, inclusiviteit en collectiviteit stimuleren?

Ik hoop dat het kan. De coronapandemie heeft meer mensen bewust gemaakt van de problemen met openbare ruimte die je noemt. Openbare ruimtes raken geprivatiseerd, overgereguleerd. Ze worden getransformeerd tot desolate ruimtes, zonder bankjes, schaduw, schuilplaatsen, toiletten of waterkranen. Terwijl dit erg belangrijke dingen zijn voor mensen om zich thuis en ondersteund te voelen in een ruimte.

Ik hoop dus dat we door de coronapandemie het belang van goede openbare ruimte hebben herontdekt, doordat een wandeling een goede manier was om tijdens de pandemie op een veilige manier even het huis te verlaten. En dat we openbare ruimtes ook juist weer zien als een ruimte voor samenkomst, een ruimte waar collectief verzorgend werk een plek heeft. Activiteiten als mensen voeden of mensen onderwijzen zijn nu vaak beperkt tot binnenshuis. Dat is beperkend voor het gezin, in het bijzonder voor vrouwen. Kunnen we de functie van onze publieke ruimte dus uitbreiden, zodat het daadwerkelijk iedereen ondersteunt?

In je boek citeer je Virginia Woolf. Zij beschrijft haar ervaringen als onzichtbare wandelaar in de straten van Londen. Jij analyseert vervolgens hoe de ervaring van flaneren voor vrouwen beladen is. Hoe kijk je naar fietsen, in de context van vrijheid en flaneren?

De vraag of vrouwen een flaneur of flaneuse kunnen zijn, spreekt al enige tijd tot de verbeeldingskracht. Er is twijfel over de vraag of een vrouw werkelijk onzichtbaar in de publieke ruimte kan zijn of op kan gaan in de massa. De seksuele objectificatie, ongevraagde aandacht en intimidatie van vrouwen spreekt dat tegen. Vrouwen moeten constant alert zijn op hun veiligheid. Wat gebeurt er om je heen, wie is waar, hoe kijken mensen naar je, en hoe kan je zo nodig weg komen? Dat soort vragen spelen continu in het achterhoofd, en dat heeft grote invloed op hoe vrouwen zich door ruimtes begeven.

Fietsen is in deze interessant. Biedt toegang tot een fiets meer autonomie en meer regie over verplaatsing, op een manier die het langzame wandelen niet doet? Het is waarschijnlijk wel wat vrouwen die kiezen voor fietsen in de stad ervaren. Tegelijkertijd ben je ook op de fiets niet veilig voor intimidatie, aanranding en aanvallen. Er zijn nog steeds genderelementen rond veiligheid en je comfortabel in een ruimte voelen die de fiets niet wegneemt. De fiets maakt je wel minder afhankelijk van de ongeschikte ov-dienstregelingen als je veel verschillende dingen op een dag wil doen. Dus op die manier werkt de fiets bevrijdend.
 

Activistisme, ook zeker met het oog op fietsen, wordt vaak door mannen gedomineerd. Ze houden ze patriarchale machtsverhoudingen in stand. Wat kunnen we daar aan doen?

Progressieve bewegingen, actiegroepen en protesten zijn niet immuun voor de bestaande interpersoonlijke, institutionele en systemische machtsverhoudingen. In progressieve bewegingen voeren mannen, witte mensen, valide en cis-mensen (antoniem voor transgender, red.) het hoogste woord.

De verhalen die we over historische sociale bewegingen vertellen leggen vaak de nadruk op die bekende gezichten, en laten de verhalen van meer gemarginaliseerde groepen vaak achterwege, ook al waren die mensen actiever betrokken. Denk bijvoorbeeld aan de Stonewall-rellen, waarbij de grote rol van zwarte queer-personen vaak niet genoemd wordt.

In mijn eigen ervaringen met arbeidsbewegingen zag ik vaak dat het enthousiasme van sommige deelnemers machoisme versterkte. Zeker als er sprake is van conflict stappen mannen vaak naar voren. Vrouwen worden vaak gedegradeerd tot faciliterende rollen. Ze zijn degenen die broodjes maken voor bij de mars, medische zorg bieden of zorgen voor de-escalatie. Dat versterkt patriarchale verhoudingen en leidt tot uitval van gemarginaliseerde mensen die niet enkel tegen het systeem moeten vechten, maar ook voor hun eigen plek in de beweging.

Ik weet zeker dat het niet anders is bij bewegingen die zich inzetten voor fietsen. Mensen willen hun stem laten horen, en willen niet dat hun problemen worden gezien als minder belangrijk. Dus als we praten over infrastructuur moeten we ook altijd praten over gender, veiligheid en validisme. Dat zijn kernpunten van de beweging, geen secundaire prioriteiten.


Veel van dit soort zaken worden over het hoofd gezien door onbekwame raadpleging van betrokkenen. Hoe kijk je naar de relatie tussen stedenbouwkundigen, beleid en burgers in de realisatie van de feministische stad?

Veel mensen die verantwoordelijk zijn voor stedenbouw zijn bereid om te werken aan die realisatie. Ze willen de stad immers een betere plek maken, hebben idealen en visies. Tegelijkertijd zijn ze beperkt door wetgeving, overheidsgroei, agenda’s en betrokkenheid van het bedrijfsleven die horen bij wat we vandaag de dag stedenbouw- en ontwikkeling noemen.

Een vernieuwde nadruk op duurzaamheid, gelijkheid en rechtvaardigheid betekent dat je burgerbewegingen, gemeenschappen en wijken nauwer bij de planvorming moet betrekken. Dat maakt die planvorming in het begin misschien wat logger, maar op de lange termijn scheelt het juist tijd en geld. De eerste stap daarbij is erkenning van de problemen die voortkomen uit traditionele planning, bijvoorbeeld door te kijken naar groepen die worden buitengesloten.

Vraag je af: hoe kan iemand met kinderen deelnemen aan een participatiebijeenkomst die om zeven uur ’s avonds plaatvindt? En: wie wil je graag horen over een bepaald probleem, wat is de voertaal, en is de locatie toegankelijk voor iemand met een beperking? Dergelijke basisvragen worden vaak buiten beschouwing gelaten bij participatieprocessen, terwijl ze wel erg belangrijk zijn bij het breed betrekken van een gemeenschap.