Vleermuisexpert van de Zoogdiervereniging Erik Korsten wil allereerst een kanttekening bij het nieuws van het CBS plaatsen, omdat we in Nederland achttien soorten vleermuizen hebben die zich allemaal anders gedragen en op verschillende plekken leven. Als Korsten dan toch een algemeen beeld moet schetsen, geeft hij aan dat de vleermuispopulatie zich na een tijd van afname, tussen 1940 en 1975, redelijk tot goed hersteld heeft.

We staan volgens hem wel aan de vooravond van een periode waarin de aantallen weer sterk terug kunnen lopen. Die dreigende afname is dan vooral van toepassing op de soorten die in de gebouwde omgeving (steden en dorpen) leven. Bepaalde soorten, zoals de laatvlieger en de dwerg- en meervleermuis, zitten graag in spouwmuren, onder de dakpannen en op zolder. Samen met de afnemende biodiversiteit en de komst van windparken, is de energietransitie die gebouwen ondergaan een grote bedreiging voor de vleermuis.

Volgens Korsten verdwijnen verblijfplaatsen van vleermuizen in bestaande spouwmuren en daken door na-isolatie en het ontoegankelijk maken van openingen. ‘In nieuwbouw zijn nauwelijks kieren en spleten voor vleermuizen over. Lokaal zien we de effecten al van de start van deze transitie en dan komen miljoenen woningen nog aan de beurt.’

‘Samen met de diverse overheden op provinciaal en landelijk niveau stimuleert de Zoogdiervereniging beleidsvorming en praktische implementatie van natuurinclusief bouwen en renoveren. We willen overal waar het kan weer nieuwe verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen inbouwen’, vervolgt de deskundige.

Vleermuis vertraagt woningbouw

De vleermuizen staan wel op gespannen voet met woningbouw. Conform de Wet Natuurbescherming mag er pas gebouwd worden als er onderzoek is gedaan naar de plaatselijke vleermuispopulatie en er voldoende maatregelen zijn genomen om de vleermuis te huisvesten. Vleermuiskasten en -torens kunnen een oplossing zijn voor de vleermuis én de projectontwikkelaar. De eerste heeft een ‘woonplek’ en de tweede kan woningen gaan bouwen.

Volgens Fleur van Vliet van ecologisch adviesbureau Bureau Waardenburg zorgt de vleermuis nog steeds voor vertraging bij het bouwen. ‘Er is minstens een halfjaar nodig voor het onderzoek en ook de ontheffingsprocedure duurt lang.’ Het CBS-nieuws zal volgens haar echter geen invloed hebben op de bouw. En kan er niet gezegd worden dat de toename komt door het plaatsen van bijvoorbeeld vleermuiskasten en -torens. Wel geeft Van Vliet aan dat deze maatregelen effectief lijken te zijn.

Effect vleermuiskast is onduidelijk

Zo stellig is Erik Korsten niet. Hij vertelt dat er nog geen goed beeld is te geven van het succes van de vleermuiskast. ‘In de meeste projecten wordt het effect van de vleermuiskasten niet onderzocht. Ook komt het vaak voor dat door een onzorgvuldige plaatsing van de kasten de potentie van de oplossing niet tot haar recht komt.’

De ecoloog stelt dat het precieze effect op de vleermuis afhangt van het soort en het type verblijfplaats. ‘Over het algemeen zien we dat verblijfplaatsen van individuele dieren en paargroepjes (een mannetje met een paar vrouwtjes) redelijk goed tot goed opgevangen kunnen worden met tijdelijke en permanente vleermuiskasten. Gewone en ruige dwergvleermuizen en gewone grootoorvleermuizen zijn regelmatige bewoners van deze kasten.’

Wat betreft het opvangen van meerdere vleermuizen, zoals in kraamgroepen, ligt de situatie anders. In het voorjaar vormen de vrouwtjes van een lokale populatie vleermuizen één of meerdere kraamgroepen. De normale vleermuiskast is te klein, terwijl de grote kast juist veel ruimte in beslag neemt. ‘De beste permanente oplossing voor gebouwen is het inbouwen van meerdere vleermuiskasten in een buitengeval, of in het dak. Het aantal succesvolle projecten, met bewoning van meer dan honderd dieren in kraamkasten, is nog redelijk klein, maar hoopgevend voor de toekomst.’

De grootste uitdaging zit volgens Korsten in het creëren van goede winterverblijfplaatsen, omdat daarin stabiele koele en vochtige omstandigheden voor vleermuizen die in winterslaap zijn nagebootst moeten worden.

Vleermuistorens zijn volgens de expert van Zoogdiervereniging in grote mate nog experimenteel en worden vooral als noodingreep toegepast. ‘Wanneer er bijvoorbeeld bij een ingreep (bijvoorbeeld sloop) geen (geschikte) gebouwen overblijven om permanente voorzieningen voor vleermuizen in aan te brengen. De vleermuistoren is dan als het ware het permanente noodgebouw voor de vleermuizen. Rijkswaterstaat laat op dit moment een landelijk onderzoek uitvoeren naar de resultaten van vleermuistorens. Voor zover ik weet blijven de succesverhalen ver achter op het aantal geplaatste torens.’

Korsten begrijpt best dat projectontwikkelaars de vleermuis soms als een bedreiging zien, doordat je ze eigenlijk nooit ziet. ‘Aan de andere kant: als je eenmaal weet dat er vleermuizen bij je project aanwezig betrokken zijn, dan is daarmee rekening houden helemaal niet moeilijk. Het vraagt wel om een, in de meeste gevallen kleine, planaanpassing en het kost tijd. Vervelend als het project zich in een vergevorderd stadium bevindt en er een stap teruggezet moet worden. Met al ruim twintig jaar wet- en regelgeving met betrekking tot de bescherming van vleermuizen zou het bij ruimtelijke ingrepen echter geen verrassing meer mogen zijn.'