De energietransitie in de gebouwde omgeving is simpel samen te vatten als het aanbod van duurzame energie, het vervoer daarvan en de uiteindelijke energiebehoefte bij alle woningen (inclusief opslag). Hierbij heeft de vraag naar energie van een bepaalde temperatuur en hoeveelheid een grote impact op het aanbod van bronnen, en vice versa. Een gebalanceerd systeem dat met alle onzekerheden berekend is op de ontwikkeling van vraag en aanbod, dat zou het ultieme doel moeten zijn.
Deze balans zorgt voor acceptabele investeringen in de woningen, maar ook voor een aanbod van energie dat betaalbaar is. Het lezen van het nieuws de afgelopen twaalf maanden laat aandacht voor deze balans beperkt zien. Wist je dat thermische energie uit oppervlaktewater (TEO) 40 procent van alle woningen van warmte kan voorzien? Ruim een kwart van alle woningen past vervolgens ook goed bij geothermie, vooral grote steden zijn kansrijk. Maar wacht, we hebben ook nog een berg restwarmte, dat kan ook meer dan een miljoen woningen verwarmen. Tel er nog een berg warmtepompen, lokale warmteprojecten en waterstof bij op en we hebben meer dan genoeg warmte voor onze behoefte.
Het gaat vooral over het aanbod van specifieke warmte van een bepaalde temperatuur dat vervolgens gepast wordt op de woningen met te weinig aandacht voor de vraag naar deze energie. Dit is zowel bij warmtepompen als collectieve hoog temperatuur warmtenetten zichtbaar. Niet voor niets wordt er bij warmtepompen door Techniek NL gepleit voor een erkenning voor installateurs om in aanmerking te komen voor de ISDE subsidie. In de praktijk gaat het nog te vaak fout, met installaties die niet passen bij de woning of simpelweg slecht zijn geïnstalleerd.
Maar wat als dit fout gaat met een warmteoptie op grote schaal? In dit artikel wil ik me richten op de groep die vaker de kwaliteit van woningen nu en in de toekomst onderschat: de collectieve warmtenetten van hogere temperatuur. Met hogere temperatuur wordt bedoeld: alle warmtenetten vanaf 70 graden aanlevertemperatuur. Ik proef vooral bij deze ontwikkelingen speculeren op slechter geïsoleerde woningen.
Slecht geïsoleerde woningen als uitgangspunt?
Even een stapje terug. Wat is de isolatiekwaliteit van die 7,8 miljoen Nederlandse woningen? Voor een deel is dit in te schatten op basis van het bouwjaar. Inzoomen op het bouwjaar laat zien dat 75 procent van de Nederlandse woningen voor 1980 is gebouwd. Met de eerste echt minimale isolatie-eisen uit het bouwbesluit van 1982 kunnen we concluderen dat onze woningvoorraad zo lek als een mandje is.
Dit bouwjaar wordt gretig gebuikt in de vele warmtetransitievisies en plannen voor de eerste aardgasvrije wijken. Soms wordt daarbij nog wel rekening gehouden met het huidige energielabel, hoe beperkt deze gegevens ook zijn, om tot een inschatting te komen van de isolatiegraad van de woningvoorraad. Een combinatie met de verbruiksgegevens van de netbeheerder maakt al snel het plaatje compleet. Maar is dit echt voldoende basis om verstandige beslissingen te kunnen maken over de toekomstige warmtebron en onderliggende business case? Ik vraag het me af.
Inzoomen op de daadwerkelijke isolatiegraad van woningen geeft een ander plaatje. Recente onderzoeken geven aan dat zo’n 80 procent van alle bouwdelen van de sociale huur en koopwoningen is geïsoleerd. Of dit altijd op het niveau is dat nu wenselijk gevonden wordt is een tweede. Een vergelijking tussen de jaren ‘70 en nu laat sowieso een grote daling in de vraag naar warmte zien. Het gemiddelde gasverbruik per woning was in 1973 nog ongeveer 3.300 kuub. Nu is dat circa 1.600 kuub. Meer recent, tussen 1990 en 2018 is het gasverbruik in woningen met 28 procent gedaald.
Wat is de warmtevraag over 30 jaar?
Het mag duidelijk zijn dat ieder jaar flink geïnvesteerd wordt in de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Jaarlijks worden er zo’n 350.000-400.000 unieke isolatiemaatregelen getroffen, mede aangejaagd door isolatiesubsidies voor eigenaren en VvE’s. Gegeven dat niet alle isolatie op het meest wenselijke niveau is en er genoeg woningen nog niet zijn na-geïsoleerd, wordt ingeschat dat er nog zeker tien tot twaalf miljoen unieke isolatiemaatregelen nodig zijn om alle Nederlandse woningen 100 procent te isoleren. Als we dan positief uitgaan van een toenemende aantal isolatiemaatregelen per jaar (500.000) en 10 miljoen benodigde maatregelen, dan zijn we alsnog 20 jaar bezig. In 2040 zou dan de woningvoorraad van Nederland volledig geïsoleerd zijn.
Wat gaat deze kwaliteitsverbetering betekenen voor de energievraag van woningen? Hier moeten we opletten te optimistisch te zijn. De wet van verminderde opbrengsten is bij isolatie en energiebesparing zeker van toepassing. Inschattingen lopen uiteen, maar voor verwarming wordt na de isolatieverbetering rekening gehouden met een daling van het gasverbruik tot gemiddeld 800-900 kuub per woning in 2040. Deze vraag naar energie ligt een stuk lager dan de inschattingen van een flink aantal business cases die rekenen aan collectieve warmteopties. Hier wordt vaak met een jaarlijkse terugloop van de vraag gerekend die niet boven de 1 procent uitkomt.
Nog belangrijker, is het niet mogelijk met deze kwaliteit van de gebouwde omgeving lagere temperaturen voor de gebouwde omgeving in te zetten? De meeste plannen voor grotere collectieve warmtenetten gaan uit een hogere warmte- en temperatuurvraag. In deze systemen wordt geïnvesteerd met een tijdshorizon die verder gaat dan 20 jaar. Er is hier duidelijk sprake van een mismatch, op zijn minst risico’s. Er is zeker een aanname te maken dat voor deze collectieve systemen de vaste kosten van energie (het vastrecht) verhoudingsgewijs hoog zullen liggen ten opzichte van individuele systemen (zoals warmtepompen). Is het gek te veronderstellen dat meer eigenaren met een goed geïsoleerde woningen zullen kiezen voor een individuele warmteoptie?
Waar ligt de behoefte
Op het bovenstaande is genoeg op te merken. Die 100 procent isolatienorm, is dat wel isolatie van voldoende kwaliteit? En daarbij: zou 100 procent van de bouwschil isoleren überhaupt een doel moeten zijn, of zou simpelweg het slim beperken van de warmtevraag dat moeten zijn. Vooral op het onderdeel kierdichting en ventilatie blijkt in de praktijk nog een wereld te winnen. Dan hebben we het nog niet eens over het gebruik van de woning, bewonersgedrag. We kunnen blijven isoleren, maar bewonersgedrag blijkt het verschil te maken. Besparingen tot wel tien procent zijn mogelijk in energiezuinige woningen door voldoende aandacht te schenken aan dit bewonersgedrag. Gek genoeg is het energieverbruik in slechter geïsoleerde woningen dan weer hoger dan gedacht, omdat bewoners vaker een warmte trui aantrekken en hun gedrag aanpassen.
Een ander risico voor het speculeren op de een slechter geïsoleerde woningvoorraad en behoefte aan hogere temperaturen voor verwarming is de verschuiving van de behoefte van warmte naar koeling. De afgelopen zomers is al duidelijk dat de behoefte aan koeling sterk is gestegen. Deze behoefte wordt nu opgevangen door airco’s, wat als een bedreiging wordt gezien door het EIA. Deze airco’s zijn een aanslag op de energierekening, maar nog meer op het klimaat. Mijn verwachting is dat steeds meer ontwikkelaars en woningeigenaren bereid zijn meer te betalen op maandbasis voor een warmtevoorziening die ook kan koelen. Het verdienmodel zit hem dan steeds meer in het leveren van comfort in plaats van alleen hogere temperatuur warmte. Net als bij alle ontwikkelingen is het nu vooral de doelgroep die bovenmodaal verdiend die airco’s aanschaffen, maar met een toename van aanbod en groei van koeling als sociale norm zal het niet lang duren voordat andere doelgroep overstag gaan.
Een systeem in balans
De verwachting is steviger en meer isoleren van de bestaande woningvoorraad en dit op hoger tempo. Het nieuwe ‘Renovation Wave’ programma vanuit de EU richt zijn pijlen vooral op energiebesparing omdat dit zowel iets zou doen aan de energiearmoede als klimaatproblematiek. 35 miljoen woningen moeten worden aangepakt tot aan 2030 alleen al. In Nederland ontstaat de roep om een ‘nationaal isolatieprogramma’ en bijbehorende gemakkelijke subsidieregelingen.
Daarnaast wordt er opgeroepen te komen tot minimale isolatie eisen voor al die bestaande woningen. Hier wordt in Nederland al aan gewerkt in de vorm van de ‘standaard en streefwaarden’. En wat blijkt. Deze normen komen een stuk hoger uit dan wat de inzet is van Regionale Energiestrategieën en lokale warmteplannen. Neem hierbij samen de inzet op steviger na-isoleren door de woningcorporaties en je hebt een sterker aflopende vraag naar energie dan de vele warmteplannen en strategieën doen vermoedden.
Ik schrijf dit verhaal niet omdat ik een voorkeur heb voor bepaalde energiesystemen of temperaturen in woningen. Mijn interesse ligt in een toekomstbestendig systeem dat voor bewoners en ontwikkelaars op lange termijn van meerwaarde is. Zo’n systeem ombouwen kan alleen door kritisch te blijven kijken naar alle trends en ontwikkelingen. Wat mij betreft liegen deze trends niet. Meer inzetten op vraagreductie, koelingsbehoefte en strenge isolatiewaarden zullen bouwstenen blijven van het energiebeleid in de gebouwde omgeving.