Het werd met een hoop bombarie aangekondigd. Nederland zou stoppen met de winning van aardgas in Groningen en de Nederlandse woningen moesten versneld van het aardgas af. De combinatie van aardbevingen en afhankelijk van buitenlandse energie (onder andere uit Rusland) maakte een versnelde aanpak noodzakelijk. In het Klimaatakkoord kwam te staan dat 1,5 miljoen woningen van het aardgas af moesten in 2030 en gemeenten kregen de regierol dit voor elkaar te krijgen.
Krap twee jaar na de lancering van de subsidie voor het programma aardgasvrije wijken neemt de kritiek toe op deze focus op aardgasvrij. Het onder de Nederlandse bevolking neemt af. Uit onderzoek door het SCP blijkt dat steun voor het gehele klimaatbeleid is afgenomen. De onduidelijkheid rondom kosten en aardgasvrij hebben hier niet aan bijgedragen. De tijd lijkt rijp voor een meer realistische aanpak, maar hoe heeft het zover kunnen komen?
De tunnelvisie op aardgasvrij
Zowel vanuit de Rijksoverheid als gemeenten werd kort na het aankondigen van het afscheid van aardgas hard gewerkt aan mooie doelstellingen. De nadruk lag hier op doelen die lekker bekten in de lokale kranten. Maar liefst tientallen gemeenten wilde sneller van het aardgas af dan 2050 en vielen over elkaar heen om te bewijzen wie de groenste was. Voorbeeld is Amsterdam, dat in 2040 een aardgasvrije stad wil zijn. Het gevolg is een prijskaartje van 14 miljard. Geld wat niet gemist kan worden, want de halve stad heeft last van slechte kademuren.
Ondertussen was kritiek op de marsroute aardgasvrij taboe. Sinds 2018 schrijf ik over de noodzaak slim stapsgewijs te verduurzamen en rekening te houden met de bredere woningkwaliteit. Dit kwam vooral binnen bij woningcorporaties. Die waren al gewend breed naar de kwaliteit van hun woningen te kijken. Het meeste realisme over de verduurzamingsopgave in de gebouwde omgeving was daar de afgelopen drie jaar dan ook daar te vinden.
Van aardgasvrij naar een stapsgewijze aanpak
Het afgelopen half jaar nam de kritiek op de focus op aardgasvrij toe. Steeds meer gemeenten kwamen tot de conclusie dat aardgasvrij geen business case kent, ingewikkeld is en dat de proceskosten gigantisch oplopen. Landelijk kwam er vanuit de Rekenkamer kritiek op de gehele organisatie van de wijkaanpak aardgasvrij, deze toonde te weinig lerend vermogen en focus. Een harde klap kwam met het rapport van het PBL, waarin het planbureau stelt dat woonlastenneutraal verduurzamen lang niet altijd mogelijk is. Iets wat vanuit de praktijk al jaren bekend was, maar te gevoelig leek om eerder te bespreken.
Met de evaluatie van Maarten van Poelgeest over één jaar Klimaatakkoord gebouwde omgeving lijkt de focus op aardgasvrij nu te sneuvelen. Observaties uit dit rapport zijn dat het in één keer van het aardgas afhalen voor 2030 moeilijk is en dat het sturen op de laagst maatschappelijke kosten en behoud van draagvlak een meer stapsgewijze aanpak zal betekenen. Tot slot moet de focus niet alleen op aardgasvrij liggen, maar moeten isoleren en hybride toestellen meer aandacht krijgen.
Uit de praktijk blijkt ook dat hier veelal wel een business cases voor te maken valt. Belangrijker nog: bewoners reageren positiever op comfort, gemak en status dan puur: ‘aardgasvrij is goed’. Toch jammer dat uit de ervaringen van eerdere transitieprojecten weinig geleerd wordt. In de jaren ‘60 was bij de introductie van het aardgas ook sprake van een stapsgewijze aanpak en lag de focus meer op comfort en status dan mensen denken.
De minister lijkt het advies van Poelgeest over te nemen. In de Kamerbrief van 28 september 2020 wordt duidelijk gesteld dat isolatie, hybride toestellen en verduidelijking rondom woonlastenneutraal noodzakelijk zijn. Nog belangrijker, er wordt erkend dat de ‘van gas los’-retoriek niet heeft meegeholpen de opgave uitvoerbaar te maken. Ook leuk om te vermelden is dat ‘het nationaal isolatieprogramma’ van de jaren ‘80 terug van weggeweest is. De minister geeft aan dat zo’n nationaal programma laagdrempelig bewoners moet gaan ontzorgen. Gaan we eindelijk leren van onze ervaringen?
In duurzaam gelul kan je niet wonen
Woningnood is een wetmatigheid in het Nederlandse wonen. Iemand die zich daar niet bij neerlegde was PvdA politicus Jan Schaefer. Zijn gevleugde uitspraak ‘in gelul kan je niet wonen’ is in deze tijden van woningnood weer relevant. Alleen zou ik hem willen inzetten voor deze duurzaamheidsdiscussie. Want in de vele steden waar hard gewerkt wordt aan aardgasvrije projecten en verduurzaming, wonen genoeg mensen die in al dat duurzame gelul niet kunnen wonen. Er is vooral een hoop geluld over de verduurzamingsopgave, maar niet geleerd van het verleden en bestaande expertise hoe de gebouwde omgeving mét draagvlak te verduurzamen.
Verduurzaming is voor mij een belangrijk onderwerp, maar er speelt meer in al die Nederlandse woningen. In de praktijk is er een hoop achterstallig onderhoud, matig comfort en geen gezonde manier van wonen. De verduurzamingsopgave zou juist iets te bieden moeten hebben voor grote groepen mensen. Dit kan in klare taal, waar Schaefer ook fan van was. Iedereen wil prettig wonen, geen koude poten en een gezonde omgeving voor zijn kinderen. Zo woont bijvoorbeeld zo’n 58 procent van de Nederlanders met het laagste inkomen in een huis met enkel glas. Prachtige kans om echt voordeel te creëren.
Met deze kanteling van de focus zal het echt moeten gaan over de moeilijke onderwerpen. Wat is bijvoorbeeld woonlastenneutraal en hoe acceptabel is het dat we allemaal meer gaan betalen voor een duurzame woning? Is het acceptabel nog wat langer aardgas te importeren om zo draagvlak en betaalbaarheid van de transitie te waarborgen? De komende periode gaat spannend worden.
Meer lezen van Sven Ringelberg? Lees dan zijn andere artikelen op stadszaken.nl of bezoek zijn website Transitiepaden.