Door Covid-19 winkelen consumenten meer in hun eigen woonplaats. Het toerisme, waar juist de grote binnensteden afhankelijker van zijn dan de kleine, is weggevallen. Tegelijkertijd zijn de huurprijzen in de grote steden significant hoger dan in middelgrote en kleine steden. Dat wordt nu gevoeld. Het GWB sprak eerder de verwachting uit dat door veranderend winkelgedrag 20 tot 40 procent van de non-food winkels zal verdwijnen.

Om de grote binnensteden vitaal te houden, werken dertien grote Nederlandse steden, waaronder Utrecht, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Eindhoven, Maastricht en Groningen, en de partijen INretail, Koninklijke Horeca Nederland, Fashion Grootwinkelbedrijf en de Centrummanagement Academy aan het Actieplan Grote Binnensteden. Doel is om met zes maatregelen de bezoekersaantallen weer op een gezond niveau te krijgen, zonder dat dit ten koste gaat van de veiligheid.

Daarvoor formuleerden de partijen een zestal te nemen stappen:

  1. Bezoekersmanagement
    De eerste stap naar revitalisering van binnensteden is goede organisatie van de circulatie van bezoekersstromen. Spreiding in ruimte en spreiding in tijd, met goede crowd management, inzichten uit dataverzameling en verruimde openingstijden. Zodat zo veel mogelijk mensen veilig de stad kunnen bezoeken.
     
  2. Gespreid bezoek aanmoedigen
    Aanvullend is een campagne nodig waarbij de bezoeker wordt opgeroepen om zo veel mogelijk gespreid naar de binnenstad te komen. Wederom met het oog op veiligheid en maximaal gebruik van de capaciteit van de binnenstad, maar verpakt in gastvrijheid en aantrekkelijkheid. Idealiter is de campagne gebiedsgericht. Dus niet ‘one size fits all’, maar met aandacht voor lokale omstandigheden en gericht op de lokaal/regionale bezoeker.
     
  3. Inzet op parkeren en bereikbaarheid
    Consumenten hebben het beeld dat centrumgebieden van grote steden moeilijk bereikbaar zijn met openbaar en eigen vervoer. Een duidelijk plan van aanpak op dit gebied is dus nodig om dit beeld weg te nemen. Bijvoorbeeld via aangepast parkeerbeleid gericht op spreiden van bezoekersstromen, met hogere parkeertarieven op piekmomenten en lagere tarieven op dalmomenten. Ook acties in het openbaar vervoer kunnen helpen.
     
  4. Doorpakken met veilig, verantwoord en gastvrij winkelen
    De brancheorganisaties vergroten de capaciteit in winkels, met beter getrainde werknemers, strenger deurbeleid waar nodig en de inzet van extra personeel.
     
  5. Meedenken met kostenbesparing
    Huurniveaus zijn relatief hoog in de grote binnensteden. Gemeenten moeten dus met retailers meedenken om de kosten zo veel mogelijk te drukken, bijvoorbeeld met lagere belastingen. Vastgoedeigenaren kunnen ondernemers steunen met (tijdelijke) huurverlaging.
     
  6. Kennisuitwisseling
    De verschillende grote steden hebben de afgelopen maanden op hun eigen manier gereageerd op de corona-uitdagingen. Daar zijn veel lessen uit te trekken. Deze worden met elkaar gedeeld, zodat niet elke stad het wiel opnieuw hoeft uit te vinden.
     

Eén trend, maar maatwerk vereist

‘Direct na de lockdown in maart was Rotterdam een erg stille stad’, schetst Dominique van Elsacker de situatie in ‘haar’ stad. ‘De hele binnenstadsprogrammering viel weg, er was geen beleving meer.’ Van Elsacker is directeur van de Urban Department Store Rotterdam. In deze BIZ zijn vastgoedeigenaren en winkel – en horecaondernemers verenigd. Wat de havenstad extra parten speelde, was de tijdelijk geldende lokale mondkapjesplicht. Die maakte dat veel bezoekers Den Haag boven Rotterdam verkozen. ‘Het gaat nu beter, maar nog steeds hebben consumenten een negatief beeld van Rotterdam.’ 

Paul ten Haaf, directeur Centrummanagement Maastricht, deelt vergelijkbare ervaringen. ‘Maastricht was in april een spookstad.’ De Limburgse hoofdstad kende wel goede zomermaanden, mede door Belgisch en Duits toerisme, maar dat is ook gelijk een kwetsbaarheid. Als buurlanden hun grenzen sluiten, voelt Maastricht dat direct.

De ervaringen uit Rotterdam en Maastricht laten zien dat grote steden het de afgelopen maanden moeilijk hadden, maar dat lokale omstandigheden flink kunnen verschillen. Maatwerk is dan ook het devies, legt Marcel Evers van non-food brancheorganisatie INretail uit. ‘Je moet per stad naar een invulling van de oplossingen zoeken, want elke stad kent zijn eigen uitdagingen.’ Daarbij moet vervolgens wel oog voor kennisuitwisseling uit. ‘De ene stad is verder dan de andere. Steden moeten dus ook zeker van elkaar leren.’

Sterke organisatiegraad is nodig

Om de maatregelen succesvol tot uitvoer te brengen, is samenwerking tussen alle stakeholders in een winkelgebied nodig. Denk aan de klassieke gouden driehoek van vastgoed, winkeliers en gemeente, maar ook aan horeca en cultuurinstellingen. Die laatste twee stakeholders dragen namelijk sterk bij aan de benodigde beleving in de binnenstad. Consumenten komen niet puur voor het winkelen naar een gebied, maar voor het totaalaanbod van activiteiten. ‘De herstelopgave ligt bij de hele binnenstad,’ zegt Elsacker. ‘Dus ook bij de leisurebranche.’

Evers van INretail ziet momenteel een veranderende houding bij het grootwinkelbedrijf. Directe betrokkenheid van de grote ketens bij een centrumgebied is volgens hem lastiger door het nationale of internationale niveau waarop deze partijen opereren, maar corona zorgt voor een omslag. ‘Zij hebben in deze crisis zelf aan de bel getrokken en om hulp gevraagd, en sluiten nu met hun kennis en kunde aan bij al lopende samenwerkingen in winkelgebieden. Het grootwinkelbedrijf en het Mkb vinden elkaar nu in de aanpak om klanten te bereiken. Dat is een goede ontwikkeling.’ Ook vastgoedpartijen zijn door de coronacrisis meer betrokken bij het reilen en zeilen van ‘hun’ winkelgebied.

Een voorbeeld van hoe nauwe samenwerking zijn vruchten afwerpt, zien we in Maastricht. Centrummanager Ten Haaf: ‘Zolang ik in Maastricht werkzaam ben, nu zo’n tien jaar, hebben we hier al een sterke organisatiegraad. Dat maakte dat we snel konden reageren op corona.’ Als voorbeeld noemt hij de sfeerverlichting in december in de binnenstad, die de Maastrichtse winkeliers elk jaar bekostigen. ‘We hadden in maart al door dat die uitgave dit jaar niet realistisch zou zijn voor de winkeliers. Toen hebben onder andere de vastgoedeigenaren een deel van de kosten overgenomen.’

Wederzijds begrip

Een goede organisatiestructuur zorgt er ook voor dat de belangen van de verschillende stakeholders goed worden meegewogen. Van Elsacker wijst er bijvoorbeeld op dat huren verlagen op zichzelf niet per sé een duurzame oplossing is voor de huidige malaise. ‘Pandeigenaren hebben daarvoor ook weer medewerking nodig van bijvoorbeeld de banken; de gehele keten moet daarvoor bewegen. Wederzijds begrip is dus geboden bij deze kwestie.’

Een hoge organisatiegraad kan helpen bij het kweken daarvan. Ook het in juni gesloten Steunakkoord voor de Retailbranche hielp bij het creëren van wederzijds begrip, zegt Evers. Het overgrote deel van de retailers en verhuurders komt volgens hem nu tot een voor beide partijen werkbare overeenkomst.

Stad kan niet zonder grootwinkelbedrijf

Voor de coronacrisis lag de nadruk bij veel binnenstadsbeleid juist op de strijd tegen verketening, de homogenisering van winkelstraten door de groei van grootwinkelbedrijven als de H&M, Zara en Primark. Is het dus wel nodig, het grootwinkelbedrijf ‘redden’?

‘Zeker’, zegt Evers. ‘Steden kunnen niet zonder een goede mix tussen het midden- en kleinbedrijf, horeca, cultuur én het grootwinkelbedrijf. De grote zaken zijn grote publiekstrekkers.’ Centrummanager Ten Haaf deelt een vergelijkbare mening. ‘Maastricht moet zich geen illusies maken: het grootwinkelbedrijf en het Mkb hebben elkaar nodig. Laten we de impact die het faillissement van de V&D op binnensteden had, vooral niet vergeten.’