De minister doet haar uitspraken in een interview met kennisplatform Crow.
Van Nieuwenhuizen noemt het ‘bizar’ om op dit moment minister van Infrastructuur en Waterstaat te zijn. ‘We zagen het verkeer gewoon stilvallen. We moesten bijvoorbeeld besluiten om van Schiphol een parkeerplaats voor vliegtuigen te maken. Dat is natuurlijk niet waar mobiliteit over gaat.’
Lange termijn
De minister vindt het lastig te voorspellen wat de impact van het coronavirus op lange termijn zal zijn op de mobiliteit en leefbaarheid in Nederland. Maar één ding weet ze zeker: ‘Ik wil gebruik maken van het momentum. We hebben nu gezien dat thuiswerken echt goed kan én dat het spreiden van verkeer over de dag werkt! Bijvoorbeeld door studenten tussen 11 en 15 uur te laten reizen. We hoeven maar 10 tot 15 procent van het verkeer uit de spits te halen en je hebt het fileprobleem opgelost. En hoe minder files, hoe minder uitstoot. Dus dat is aan twee kanten winst.’
Van Nieuwenhuizen maakt zich geen illusies wat het effect op bereikbaarheid in Nederland is wanneer de samenleving en de economie weer op gang komen. ‘Dan komen we voor geweldige problemen te staan’, zegt ze. ‘We kunnen enorme files verwachten, want het openbaar vervoer heeft momenteel minder capaciteit. Daarnaast gaan mensen vanuit gezondheidsoverwegingen waarschijnlijk minder carpoolen. We weten uit alle modellen dat het verkeer alleen maar toeneemt. De groeiende verstedelijking en onze huidige en toekomstige woningbehoefte gaan leiden tot een toenemende behoefte aan het openbaar vervoer. We móeten het spreiden van verkeer en thuiswerken dus wel structureel vasthouden. Daarom maken we daar nu afspraken over met de werkgevers.’
Subsidies voor verduurzaming
Naast verduurzaming van Nederland door minder autoverkeer, ziet de minister van Infrastructuur en Waterstaat diverse kansen voor de infrasector. Bijvoorbeeld het milieuvriendelijker maken van materiaal en materieel. Maar daar is wel een financieel gezonde sector voor nodig. De minister ziet voor zichzelf een belangrijke rol weggelegd om daar een bijdrage aan te leveren. ‘We hebben de afgelopen maanden samen met Rijkswaterstaat en ProRail gekeken hoe we werk naar voren konden halen, zodat de bouwbedrijven aan de gang kunnen blijven. Als de bedrijven een goede boterham verdienen, hebben ze ook geld om te innoveren. We hebben prachtige subsidies voor bouwbedrijven om te verduurzamen, maar daar moeten de bedrijven zelf ook altijd iets aan bijdragen. Dat moet dan wel kunnen. Door de sector aan het werk te houden, dragen we indirect ook bij aan innovatie en verduurzaming.’
Van Nieuwenhuizen vindt dat de overheid hierin ook een trekkersrol heeft. ‘Rijkswaterstaat heeft 25 procent marktaandeel. Dat betekent dat wanneer wij als opdrachtgever in aanbestedingen iets voorschrijven op het gebied van innovatie of duurzaamheid, het voor een bouwbedrijf loont om daarin te investeren.’ Als het aan de minister ligt, profiteren niet alleen de grote bouwbedrijven daar van. ‘De kennis die we opdoen bij die innovaties moeten we met elkaar delen. Zodat ook de bedrijven die niet de schaal hebben voor innovaties daar mee verder kunnen.’
Eerlijke risicoverdeling
Bedrijven én overheid moeten bij innovaties hun nek durven uitsteken, vindt ze. En moeten daarbij problemen, bijvoorbeeld op het gebied van regelgeving, niet uit de weg gaan. ‘Als je niets probeert, kom je geen problemen tegen en los je ze ook niet op.’ Bij samen je nek uitsteken hoort ook een eerlijke risicoverdeling. Ze blikt nog even terug op het rapport van McKinsey van vorig jaar, dat stelt dat de risico’s nu te veel bij de aannemers liggen. ‘We werken hard aan een eerlijke risicospreiding. Samen met de sector: grootbedrijf, MKB INFRA, de Vereniging van Waterbouwers, NLingenieurs. We zitten met iedereen aan tafel. We hebben een protocol opgesteld waarin we met elkaar afspraken hebben gemaakt over de contracten, zodat diegene die de risico’s het beste kan beheersen, ze ook draagt.’
Ook hier wil ze haar invloed niet beperken tot de opdrachten van haar uitvoeringsorganisatie Rijkswaterstaat. ‘We moeten de medeoverheden ook meekrijgen. Provincies en gemeenten moeten helpen. We hebben die protocollen – waarin bijvoorbeeld ook afspraken staan over op tijd betalen, dus over liquiditeit – zodat ook de kleinere opdrachtgevers daar gebruik van kunnen maken.’
Extra geld
In de enorme beheer-, onderhouds- en vervangingsopgave bij provincies en gemeenten ziet ze een mogelijkheid om het hollen of stilstaan in de lokale markten om te buigen in een stabielere werkstroom. ‘Die opgave is nog groter dan we dachten. We brengen nu in kaart hoe groot precies. Ik heb de Tweede Kamer beloofd hen hier deze zomer over te informeren. Ik probeer komende Prinsjesdag extra geld vrij te maken en ook voor een volgend kabinet klip en klaar op tafel te hebben hoeveel geld er bij moet voor fatsoenlijk beheer, onderhoud en renovatie. Dat gaat een plaatje worden dat door niemand betwist kan worden. Dan weten we precies wat er de komende jaren nodig is.’