Friso de Zeeuw, emeritus hoogleraar gebiedsontwikkeling TU Delft, schrijft maandelijks een column in ROm. Deze staat in ROm 5, mei 2020.
Ik vind dat we de gelegenheid moeten benutten om tot een bredere bezinning te komen. Dat roept gelijk een levensgroot dilemma op. Aan de ene kant: waarom nu aarzelen voor de laatste hindernis met wetgeving die het democratische proces met glans heeft doorlopen, met alle gelegenheid voor maatschappelijke discussie. Een wet bovendien waarin overheden en andere instanties al enorme voorbereidingsinvesteringen hebben gedaan. Aan de andere kan moeten we ons de vraag blijven stellen: wordt het echt ‘eenvoudig beter’? Bij een operatie die diep ingrijpt in de ordening van onze fysieke omgeving moeten we waken voor tunnelvisie.
Laat ik enkele invalshoeken noemen. Allereerst de regeltechnische deugdelijkheid van de Omgevingswet. Verschillende, in het vakgebied ervaren juristen, uiten grote twijfels. Zo betogen Jan van der Grinten en Tijn Kortmann dat de ‘vereenvoudiging’ op pure retoriek stoelt en dat de bundeling een schijnvertoning is die voornamelijk leidt tot onbegrijpelijke bepalingen. In het grondig omploegen van het juridische landschap zien zij vooral een aanlokkelijke toekomt voor hun eigen beroepsgroep: een lawyers’ paradise.
Krijgen gemeenten meer beleidsvrijheid? Dat gold voor de VNG destijds als belangrijkste reden om het idee van de Omgevingswet te ondersteunen. Vooral voor gebiedsontwikkeling heeft die beleidsvrijheid het voordeel dat de gemeente maatwerk kan leveren en zo de puzzel van complexe plannen kan leggen. Het resultaat van die beleidsvrijheid vind ik tegenvallen. Uitwerkingsregelingen minimaliseren de afwijkingsmogelijkheden. Het mengpaneel siert de toelichting van de wet, maar de reële schuifopties stellen niet veel voor.
Het grondig omploegen van het juridische landschap leidt tot een lawyers’ paradise
Op hoger schaalniveau zien we dat het sturingsconcept verandert. In de crisisjaren waarin de Omgevingswet tot wasdom kwam, vierde decentralisatie en kleinschalige organische ontwikkeling hoogtij. Nu keert het tij en klinkt de roep om steviger rijksregie alom, gezien de majeure opgaven. Voor deze paradigmawisseling slaagt de Omgevingswet wel. Met de omgevingsvisie, projectbesluiten, instructieregels en instructies kan de nieuwe rolverdeling vorm krijgen. De brede juridische instrumentatie van de wet maakt het mogelijk om een ander sturingsconcept te faciliteren dan de toelichting op de wet propageert.
Verandering in bestuursmentaliteit vormde een centrale drijfveer van de wetgevingsoperatie: integraler, meer ruimte voor initiatieven van burgers en bedrijven, ‘ontslakken’ van de regeluitvoering en snellere besluitvorming. Hier geldt de stelling: daar kunnen overheden nu al werk van maken, daar hebben ze geen nieuwe wetgeving voor nodig.
Het geheel overziend, lijkt het mij verstandig om de Omgevingswet toch nog eens tegen het licht te houden. Ik noemde een aantal invalshoeken, maar zo zijn er meer. De uitkomst kan variëren van volledige invoering van de wet tot afblazen, met tussenvormen als gefaseerde of gewijzigde invoering of aanpassing van de bestaande wetgeving. Het is gedoe, maar de zaak waard.