Friso de Zeeuw, emeritus hoogleraar Gebiedsontwikkeling TU Delft, schrijft onder de titel Het zit anders! een maandelijkse column in ROm, vakmagazine over de fysieke leefomgeving. Deze column staat in ROm 1-2. ROm is gratis voor ambtenaren in dat domein. 

Ik doe dat met schroom omdat kritiek op ‘de politiek’ van alle tijden is en het vaak een gemakzuchtige karakter heeft van de stuurlui aan de wal. Echter: de kortsluiting van de Haagse politiek met grote delen van de samenleving en met andere overheden veroorzaakt inmiddels een continue vonkenregen. Ik doe een poging om een vijftal oorzaken te duiden die naar mijn mening ten grondslag liggen aan het slechte functioneren van ‘de rijksoverheid’. Het gaat niet zozeer om nieuwe knelpunten, maar de mankementen treden steeds duidelijker aan het licht. En de cumulatie is bijna desastreus.    

De regering reageert aanvankelijk traag op maatschappelijke kwesties. Op momenten dat de zaak spaak loopt, slaan bewindslieden door naar het andere uiterste: met ‘haast en heftigheid’ wordt ingegrepen. Voorbeelden: de PFAS-norm en het radicaal stopzetten van de aardgaswinning. De bijbehorende ministers Van Veldhoven en Wiebes hebben de Nederlandse samenleving voor miljarden euro’s schade berokkend.
Het parlement besteedt veel tijd en energie aan de individuele verantwoording van bewindspersonen. Ook uitvoeringskwesties krijgen veel aandacht. Strategische opgaven, zoals de Nationale Omgevingsvisie, worden afgeraffeld.

Binnen de ambtelijke organisatie heerst een overbevolking aan mensen met algemene beleidskennis (type ‘universele ambtenaar’ of ‘manager’). Tegelijkertijd is er een schrijnend tekort aan medewerkers met inhoudelijke expertise en kennis van de uitvoering. Bestuurskundige prof. Roel Bekker, kenner van de rijksoverheid bij uitstek, denkt er net zo over. Het mallotige carrouselsysteem voor hogere leidinggevende functies versterkt deze kenniserosie.

Bij het minste of geringste wordt een speciale adviescommissie ingesteld. Voorbeeld: de commissie-Remkes die de stikstofkwestie in wezen niet veel verder heeft gebracht. De vlucht naar externe commissies en sectorale ‘akkoorden’ komt deels voort uit de politieke verbrokkeling. Voor een ander deel vormt het gebrek aan eigen, ambtelijke expertise de verklaring.

De scheidslijnen tussen de politiek en de rechtelijke macht zijn niet helder genoeg en veroorzaken onzekerheid en bangigheid in de politieke arena. De Urgenda-zaak behoeft geen nadere toelichting. De uitspraak van de Raad van State over de PAS was deels voorspelbaar en onvermijdelijk. Maar op andere punten gaf de rechter er een eigen (erg restrictieve) slinger aan. Dat kan, maar daar hoeft de politiek zich in de wetgeving niet bij neer te leggen.

Deze analyse is vanzelfsprekend niet compleet: denk aan de hardnekkige verkokering en soms ondoordachte decentralisaties. Zij is ook zeker vatbaar voor kritiek en nuance. Zie het als een aanzet voor verder debat en pogingen om tot verbetering te komen. Want het kan zo niet doorgaan.