Veel initiateven hebben moeite met opschalen, waardoor toepassingen niet worden uitgerold naar andere locaties of partijen. Daar liggen volgens het Rathenau Instituut meerdere oorzaken aan ten grondslag. Zo geldt in veel gevallen dat de subsidie aan het einde van het experiment vervalt. Daarnaast wordt de opschaling belemmerd doordat bij de ontwikkeling van de innovatie gericht is op één specifieke situatie.
Het Rathenau Instituut formuleerde vier lessen die initiatiefnemers, deelnemers en financiers van living labs en lokale experimenten kunnen gebruiken om hun resultaten een breder en duurzamer gevolg te geven. Daarvoor ondervroeg het betrokkenen, bestudeerde het de literatuur en keek de kunst van het opschalen af bij succesvolle werkwijzen in andere sectoren. Ook interviewde het instituut onder andere betrokkenen van bekende Nederlandse living labs.
1: maatschappelijke inbedding
In living labs moet niet alleen geleerd worden van en over een innovatie, maar ook over de maatschappelijke inbedding. Dit kan als integraal onderdeel in het proces worden meegenomen. Volgens het rapport zijn de grootste knelpunten voor succes van de innovatie en opschaling ervan níét de technische: ‘Ze ontstaan bijvoorbeeld doordat er geen goed verdienmodel is, standaarden ontbreken, wet- en regelgeving onduidelijk is, of doordat gebruikers hun voorkeuren en routines niet aanpassen.’ Daarnaast moet in het living lab ‘leren’ centraal staan; óók over dat wat niet werkt.
2: rekening houden met een vervolg
Vanaf het begin van de living labs moet er al rekening mee worden gehouden dat na afloop veel vervolgwerk nodig is, stelt het Rathenau Instituut, bijvoorbeeld om de oplossing ook geschikt te maken voor andere locaties. De focus moet niet enkel liggen op het uitvoeren van het experiment zelf. Opschaling kan gebeuren volgens vier routes: groei, replicatie, circulatie en institutionalisering. Deze routes helpen initiatieven strategisch vooruit te denken.
3: verbinding leggen met groter programma
Voor living labs is het belangrijk om aansluiting te vinden bij anderen, zoals een groter programma. Zo kan kennis uitgewisseld worden en kunnen partijen van elkaar leren. Zo krijgen de initaiteven volgens het instituut ook op grotere schaal betekenis.
4: verbinding leggen via intermediaire organisaties
Intermediaire organisaties kunnen voor de living lab verbindingen leggen tussen partijen, locaties en andere initiatieven. Deze partijen hebben kennis in huis die deelnemers aan living labs soms ontberen, maar die wel helpen verbinding te maken.
Living lab versus proeftuin
Volgens het Rathenau Instituut kunnen living labs een belangrijke rol spelen bij missiegedreven innovatie waar de overheid voor pleit, met name bij de onderdelen waar maatschappelijke waardecreatie centraal staat. Melanie Peters, directeur van het Rathenau Instituut, benadrukt daarbij: ‘Het opschalen van living labs is niet alleen een taak voor de initiatiefnemers. Vaak zijn bij het opschalen mensen en organisaties nodig met weer andere competenties.’
Er zit overigens een kleine nuanceverschil tussen proeftuinen en living labs. In deze laatste wordt altijd getest in de fysieke leefomgeving. Het Rathenau Instituut legt het als volgt uit: ‘Een living lab bevindt zich op een afgebakende locatie waarin verschillende partijen gezamenlijk werken aan een innovatieve oplossing in een levensechte setting.’ Naast wetenschappelijke testfaciliteiten onderscheidt zij fieldlabs voor de maakindustrie, commerciële stedelijke testfaciliteiten en stedelijke living labs.
Voorbeelden van living labs zijn The Green Village, een proeftuin voor duurzame innovaties in Scheveningen, Weeze airport, waar sinds 2017 geëxperimenteerd wordt met zelfrijdende busjes en Eindhoven, waar smart methoden getest worden om de openbare ruimte veiliger te maken.
Het volledige rapport is te vinden via deze link.