De samenstelling van de bezetting van de wijkwinkelcentra is over de jaren flink veranderd. Zo was in 2004 in de helft van de wijkwinkelcentra nog een videotheek te vinden, terwijl er nu 5 zijn overgebleven. Ook uitzendbureaus, reisbureaus en banken verdwenen uit het ‘wijkbeeld’. Daarentegen zijn schoonheidssalons, kappers, tattoo- en piercingshops als paddenstoelen uit de grond geschoten. Ook is het aantal massagesalons en afhaalpunten voor voedsel, zoals Domino’s Pizza en Sushipoint, flink toegenomen.
Het totale aantal winkelcentra buiten de stads-en dorpskern is in de afgelopen 15 jaar gegroeid, van 593 naar 632. Dat is in lijn met de bevolkingsgroei in die periode. Wel groeide het oppervlakte per winkelcentrum flink. Dit komt doordat supermarkten groter zijn geworden.
De supermarkt is volgens het rapport de belangrijkste succesfactor van het wijkwinkelcentrum. Vooral centra met tenminste één full-service supermarkt (zoals Albert Heijn en Jumbo) en één budgetsupermarkt (zoals Aldi en Lidl) blijken succesvol. Door de ruime keuze aan producten en aanbiedingen van meerdere ketens trekt deze combinatie veel winkelend publiek. Ook doen supermarkten steeds meer hun best om de winkelbeleving te verhogen. Denk aan het ter plekke op kunnen eten van versbereide maaltijden.
Niet elk winkelcentrum heeft goed kunnen inspelen op het veranderende winkelaanbod. In het rapport is te lezen dat er ongeveer 34 winkelcentra zijn die beter gesloopt zouden kunnen worden, omdat minstens 15 procent van het vloeroppervlak al jaren leegstaat. Daarnaast zijn er zo’n 84 centra die er niet zo goed voorstaan, maar die het tij nog wel kunnen keren.
Volgens Frank Verwoerd van Colliers zijn deze risico- en probleemcentra onder te verdelen in twee typen. ‘Allereerst heb je de winkelcentra uit de jaren ‘80 die vrij ruim zijn opgezet. Vroeger was er in een wijk waarschijnlijk nog behoefte aan een modewinkel of een kroegje. Dat is nu minder belangrijk, door bijvoorbeeld het internet. Nu zie je vooral dat de centra met een groter aandeel dagelijks aanbod, dus met een supermarkt, slager en bakker, het beter doen. De winkelcentra uit de jaren ‘90 en daarna zijn wat beter ingespeeld op de huidige tijd.’
‘Ten tweede heb je de clusters van winkels in straten. We hebben namelijk alle winkelgebieden buiten het centrum onderzocht, dus niet alleen de overdekte winkelcentra. Voor die clusters geldt eigenlijk hetzelfde als voor de winkelcentra uit de jaren ‘80. Dit verklaart ook meteen waarom de grotere winkelcentra het minder goed dan de kleinere’, vervolgt Verwoerd.
De risico- en probleemcentra liggen verspreid door het hele land, met hoge concentraties in de regio’s Rotterdam, Eindhoven-Helmond en Heerlen. Limburg kent onder de provincies de meeste risico- en probleemcentra. Verwoerd: ‘Voor de genoemde steden is het moeilijk om een eenduidige reden aan te wijzen. Het kan bijvoorbeeld te maken hebben met betaald parkeren of een lage koopkracht in de buurt.’
Wel kan Verwoerd een beter beeld schetsen over de oorzaken op provincieniveau. ‘Het grote aantal risico- en probleemcentra in Limburg heeft gewoon met de bevolkingsontwikkeling te maken. Verder is het in grensprovincies best mogelijk dat mensen naar Duitsland gaan.'