Door Guus de Hollander, senior wetenschappelijk onderzoeker PBL. Dit artikel verscheen eerder in vakblad ROm. ROm is gratis voor ambtenaren in het domein van de fysieke leefomgeving. 

In de fysieke leefomgeving spelen vier grote gezondheidsopgaven. De traditionele bescherming tegen milieubederf, zoals luchtverontreiniging of lawaai, maar evenzeer voor een (her)inrichting van de leefomgeving die als vanzelf een gezonde leefstijl uitlokt. Om tegemoet te komen aan de zelfredzaamheid van en de zorg voor de snel groeiende groep van op zichzelf wonende, vaak kwetsbare ouderen zijn de inrichtingsopgaven zeker zo groot. Bovendien zien we nog steeds sociaaleconomische gezondheidsachterstanden in bepaalde buurten.

Risico’s terugdringen

Hoewel dankzij succesrijke bestrijding van luchtverontreiniging inmiddels vrijwel overal in Nederland aan Europese normen wordt voldaan , is er nog steeds sprake van fors gezondheidsverlies, grofweg vergelijkbaar met dat van overgewicht of bewegingsarmoede. In een recent advies pleit de Gezondheidsraad onder meer voor maatregelen om lokale blootstelling langs drukke wegen en knooppunten in het stedelijk gebied te vermijden, zoals autoluwe binnensteden, milieuzones, snelheidsbeperkingen en het op veilige afstand van hotspots plaatsen van zogenoemde gevoelige bestemmingen, zoals scholen of kinderdagverblijven (GR 2018).

Meer dan twintig procent van de ziekte en sterfte in Nederland is volgens de jongste Volksgezondheid Toekomstverkenning toe te schrijven aan leefstijl, zoals rookgedrag, voedings- en drinkgewoonten, tekort aan beweging en – in samenhang daarmee – (ernstig) overgewicht. Het aantal eenzame, geïsoleerde mensen neemt vooral door de vergrijzing snel toe, evenals allerlei daarmee samenhangende uitdagingen op het gebied van zorg en welzijn (RIVM-VTV 2018).

Beweeggedrag, sociaal isolement, (zelf)redzaamheid van ouderen en tot op zekere hoogte ook eet-, drink- en rookgedrag, zijn in meer of mindere mate afhankelijk van de inrichting van de leefomgeving (GGD/GHOR 2018; RVS 2018). Denk aan de beschikbaarheid van verkeersluwe verblijfsruimte in de straat, plantsoenen en parken in de buurt die gelegenheid bieden tot ontspanning, ‘buiten’ spelen, sport, spel en ontmoeting, voldoende nabije ov-, winkel- en zorgvoorzieningen (Rli 2018). Gemakkelijke winsten zijn te behalen als lichamelijke inspanning tot onze normale dagelijkse routine in leefomgeving en gebouwen gaat behoren. Denk ook aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid van verkooppunten van rookwaar of drank in de nabijheid van scholen of aan laagdrempelige fastfoodketens – al dan niet met gratis goede wifi – waar juist daarvoor vatbare kinderen kunnen wennen aan goedkope calorieën zonder verdere voedingswaarde (GGD/GHOR 2018).

Sociale verschillen

Rond 2040 zal ruimschoots een kwart van de bevolking ouder dan 65 jaar zijn, waarvan ruim 1,7 miljoen alleenstaand, zal het aantal 75-plussers bijna zijn verdubbeld en het aantal 90-plussers bijna verdriedubbeld. Boven de 75 neemt de fractie personen met een als slecht ervaren gezondheid en ernstige beperkingen snel toe, evenals het aantal alleenwonenden: juist zij zijn beduidend kwetsbaarder dan paren (RIVM-VTV 2018). Tegelijkertijd zegt het beleid dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig moeten blijven wonen en zichzelf daarbij in eerste instantie moeten redden met algemene voorzieningen; ouderen willen dat ook vaak. De kwetsbaarheid en de afhankelijkheid in de snel groeiende groep van ouderen hebben uiteraard consequenties voor de noodzakelijke zorg en voor de gewenste inrichting van de leefomgeving, inclusief de woning (Nivel 2014; RIGO 2017, RVS 2018).

‘Zelfs’ Nederland kent nog hardnekkige verschillen in gezondheid tussen de hoogst en laagst opgeleide groepen. De twintig procent burgers met de laagste sociaaleconomische positie krijgt tot bijna vijftien jaar eerder met ongezondheid en beperkingen te maken dan de twintig procent met de hoogste. Het verschil in levensverwachting is bijna zeven jaar. Ondanks misschien wel dertig jaar beleid blijven die verschillen op zijn best stabiel (Kooiker 2017). We vinden ze ook terug in de ruimte (figuur 1).

​(Tekst loopt verder onder de afbeelding)

Figuur 1

Er is een verschil in levensverwachting van bijna drieënhalf jaar tussen de onderste en de bovenste twintig procent van alle Nederlandse buurten, ingedeeld naar gemiddeld inkomen. Ook gezondheidsbepalende factoren, zoals leefstijl (roken, drinken, bewegen) en relevante sociale aspecten (sociale cohesie, eenzaamheid, werkloosheid) zijn vaak scheef verdeeld. Onze analyses laten zien dat fysieke leefomgevingskenmerken ongunstiger zijn in buurten met de laagste inkomens of het nu om luchtverontreiniging, lawaai of om de beschikbaarheid van groen in straat of buurt gaat. Vooral de twintig procent buurten met het laagste inkomen zijn slechter af, bij de rest is er geen duidelijke gradiënt meer te zien (figuur 2).

(Tekst loopt verder onder de afbeelding)

Figuur 2

De grote vraag hierbij is altijd of de buurt oorzaak is of vooral vindplaats van de gezondheids-achterstanden. In hoeverre zijn die de uitkomst van selectieve verhuisbewegingen, die weer samenhangen met de status en kwaliteit van de woningvoorraad (koop, huur, sociale woningbouw), van de leefbaarheid en het imago van de buurt. Als vooral de kansrijke bewoners de buurt verlaten en worden vervangen door kansarmere, vaak ongezondere nieuwkomers, dan leidt dat als vanzelf tot een minder goede, gemiddelde gezondheid. Juist de achterblijvende bewoners met minder opleiding hebben ook vaak minder gezondheidsvaardigheden, zoals het verstandig omgaan met tabak, alcohol en andere drugs, voldoende beweging en matige voedselgewoonten, maar ook het herkennen van relevante symptomen, het tijdig bezoeken van de huisarts en het begrijpen van allerlei medische informatie (GR 2011).

Hobbels nemen

De aankomende invoering van de Omgevingswet zorgt voor veel beweging in het domein van ruimte en gezondheid. De decentrale benadering biedt mogelijkheden om het gezondheidsbegrip te verruimen van louter de afwezigheid van ziekte of gebrek naar begrippen zoals aanpassingsvermogen, regie over het eigen leven en zelfredzaamheid van burgers. De klassieke gezondheidsbescherming, de gezondheidsbevordering, het faciliteren van thuiswonende ouderen (‘positieve gezondheid’) en het aanpakken van achterstanden zou met een integrale benadering van de inrichting van de leefomgeving gediend kunnen zijn (o.a. Rli 2018, GGD/GHOR 2018; Platform 31 2018; Ruimtevolk 2018; Urhahn 2017; RVS 2018).

Wie naar de in de afgelopen periode ontwikkelde omgevingsvisies en -plannen van provincies en gemeenten kijkt, ziet dat gezondheid zowel beperkt als zeer breed wordt opgepakt. In nogal wat documenten is gezondheid nog niet zo heel veel meer dan bescherming tegen ppm’en en decibellen: ‘de basis op orde’. Een beetje tegen de verwachtingen in ontbreekt het thema ‘gezondheid’ in lopende pilots best vaak, terwijl ‘energietransitie’ en ‘klimaatbestendigheid’ juist wel expliciet op de agenda staan. Dat kan een kwestie van oriëntatie zijn, van selectie of beschikbaarheid van expertise, van ambtelijke schotten tussen relevante beleidsdomeinen of van beleidsprioriteiten. Hoe dan ook, de kans bestaat dat grote verschillen gaan optreden tussen voorlopers, zoals de grote steden Utrecht, Eindhoven of Amsterdam, middenmoters en achterblijvers.

Er liggen voor de Rijksoverheid dus nog wel een aantal schone taken, zoals landelijke monitoring van hoe met gezondheid in gemeentelijke visies, programma’s en omgevingsplannen wordt omgegaan. Al was het alleen maar om de overdracht van inzichten en expertise te faciliteren.

De overheid zou daarnaast kunnen zorgen voor een nationaal palet van (kern)waarden, criteria en uitgangspunten voor de gezonde leefomgeving waaraan in plannen van elke gemeente in beginsel aandacht kan worden besteed, tenzij er (expliciet) goede redenen zijn dat niet te doen (zie bijvoorbeeld GGD/GHOR 2018). Het gaat dus niet per se over – weinig flexibele – normen voor geluid of bodemverontreiniging, maar over meer kwalitatieve aspecten, zoals rookvrije parken, fastfoodarme schoolomgevingen, stilte- en ontmoetingsplekken, een op menskracht georiënteerde mobiliteitsinfrastructuur, of woningen met minstens één aangename zijde.

In de Balans van de Leefomgeving wordt elke twee jaar de leefomgeving van Nederland in kaart gebracht.