Toerisme is een prachtige maatstaf voor menselijke ruimtelijke voorkeuren. Want in onze rol als toerist zijn we vrij om te gaan waar we willen. Als woonconsument laten we onze keuzes beïnvloeden door familiebanden, werk, beschikbaarheid, bereikbaarheid. En in onze rol als werknemer bewegen we ons min of meer naar waar de baan nu eenmaal is. Maar de toerist, ervan uitgaande dat hij genoeg vakantiegeld heeft, is vrij. Hij (of zij) kiest het aantrekkelijkste, waar hij het meeste zin in heeft. De vraag is dan: wat kiest hij?

Gezelligheid

Allereerst natuurlijk de vele monofunctionele plekken die speciaal voor hem zijn gemaakt: Landal, Val d’Isère, mediterrane beachresorts, Disneyland. Toeristen blijven hier braaf binnen de lijntjes van de planologische modellen. Interessanter wordt het waar dat niet zo is, zoals in steeds meer binnensteden. Die waren er al ruim voordat toerisme enige betekenis kreeg en ontleenden hun bestaansrecht dus oorspronkelijk niet aan de toerist. De Amsterdamse grachtengordel had een utilitaire functie (en heeft die eigenlijk nog steeds), en is nu een onbedoelde toeristenattractie. Maar Osdorp, Zoetermeer of Oosterhout zijn dat niet. Waarom niet?

Ten eerste natuurlijk omdat de mens een kuddedier is. Hij gaat naar waar anderen over praten en schrijven. Als een vreemde op het internet over de Amsterdamse Wallen schrijft, als de buurvrouw naar Siena gaat, dan gaat hij vroeg of laat ook. Maar die kuddes kwamen ooit op gang, op de ene plek wel, op de andere niet. Waarom? Waarom wel in Berlijn-Friedrichshain, en niet in Berlijn-Marzahn, dat er slechts een paar kilometer vandaan ligt?

Wie op al die plekken gaat kijken, ziet dat het iets te maken heeft met gezelligheid. Of, wetenschappelijker, met omgevingspsychologie: de voorkeur van de mens voor omgevingen met een menselijke maat, sociale veiligheid, afwisseling en beschutting. In Landal of Disneyland zie je dat ook. Dat is geen toeval: hun marketeers weten dondersgoed wat mensen willen.

Ondertussen stapelen paradoxen en verwarringen zich op in mijn hoofd. Steeds meer binnensteden worden zo gezellig, dat ze niet gezellig meer zijn. Degenen die nog ‘authentieke buurten’ zoeken, bijten in eigen staart. Want authenticiteit blijft slechts behouden als toeristen het niet ontdekken. Het is als met maagdelijkheid: wie eraan komt, heft het op.

Thuisgevoel

Vroeger backpackte ik. Precies de waarden die het backpacken aantrekkelijk maakten - onbereikbaarheid, onvoorspelbaarheid, eenzaamheid - zijn vervaagd door smartphones, GPS en booking.com. Wat is er nog van over? Maakt toerisme zichzelf overbodig? De Easyjetset (niet mijn term, helaas) heeft steeds meer binnensteden en andere bestemmingen laten samenvloeien tot eenzelfde culturele substantie. Zelfs souvenirwinkels gaan op elkaar lijken; zo zag ik een keer houten giraffes in een winkel in het Midden-Oosten. Het andere wordt hetzelfde. En we zoeken dat nog op ook. Want de gemiddelde toerist gaat wel naar New York, en niet naar stadjes in Kentucky, waar authenticiteit nog welig tiert. Maar daar voelen toeristen zich niet thuis, en in Manhattan wel, lekker geborgen tussen andere rolkoffers. Daardoor voelen de bewoners zich echter weer niet thuis. Het lijkt wel alsof er altijd iemand moet zijn die zich niet thuis voelt.

Maar als een toerist zich thuis wil voelen, waarom blijft hij dan niet thuis? Een van mijn theorieën is dat toeristen naar al die binnensteden gaan omdat zoveel mensen tegenwoordig in doffe groeikernen en Vinexwijken wonen. Toerisme in gezellige gebieden als uitlaatklep voor inspiratieloos gemaakte mensen in suburbia. Want Nieuwegeiners komen zich wel vermaken in Utrecht, maar nauwelijks andersom. Het is eenrichtingsverkeer naar onze binnensteden. Ja, dan wordt het proppen. Dat pittoreske binnensteden aantrekkelijk en bereikbaar moeten blijven voor iedereen, is daarom hetzelfde als dat iedereen zeldzame postzegels moet kunnen bezitten. Het is een logische onmogelijkheid. Daarom kunnen we andere stadswijken maar beter net zo gezellig maken als toeristische bestemmingen. Dan hoeven we geen toerist meer te zijn.

Overbodigheid

Ook op andere manieren wordt aan overbodigheid gewerkt. Met de aardopwarming zijn vliegreisjes naar de zon hun eigen nut aan het ondergraven. Het mediterrane klimaat schuift noordwaarts, problemen en oplossingen vloeien samen. Het Chicago-luchtvaartverdrag uit 1944, dat aan de basis stond van de fenomenale groei van de internationale burgerluchtvaart, wilde de wereld verbinden om oorlog te voorkomen. Dat werd een groot succes, de wereld is een web van vreedzame verbindingen geworden. Inmiddels wordt het middel erger dan de kwaal. De wereld is geglobaliseerd, de luchtvaart heeft zijn werk gedaan en mag weer een stapje terug.

In de 18e eeuw beschreef de Franse schrijver Xavier de Maistre een wereldreis in zijn eigen slaapkamer. Een beetje zonderling natuurlijk, maar hij had gelijk met de gedachte dat beleving en zingeving niet gelijk oplopen met het aantal afgelegde kilometers. In Japan blijkt dit inzicht nu zelfs een gat in de markt. Daar worden nepreisjes naar Parijs aangeboden, inclusief vliegtuigcabine, stewardessen en 3d-brillen waarmee je, eenmaal ‘aangekomen’, naar een virtuele Eiffeltoren loopt. Ook ik begeef me weleens via Google Earth of Streetview naar verre wereldsteden. Vermengd met de echte ervaringen in mijn hoofd levert dat best realistische indrukken op.

We staan aan de vooravond van een nieuw decennium. Wat zal die brengen? De presentator over de verdubbeling van toerisme had vast gelijk, maar misschien anders dan hij bedoelde: we worden toerist in eigen stad, of achter ons eigen scherm.

Meer lezen van Martin van der Maas? Klik dan hier.