Dit is een sterk ingekorte versie van het hoofdartikel in ROm 12, december 2019. ROm is gratis voor ambtenaren in het domein van de fysieke leefomgeving. Word nu abonnee.
Gemeenten werken hard aan de visie en aanpak van de energietransitie, meestal samen met buurgemeenten in het kader van de Regionale Energiestrategie (RES). Een complexe opgave, waar veel belangen en partijen een rol bij spelen. Warmte heeft de hoogste prioriteit, vanwege de politieke keuze om vóór 2050 van het aardgas als energiebron af te zijn. ROm heeft vorig jaar al een inventarisatie gemaakt van de opties voor warmte, nu hebben we samen met Springco|Urban Analytics een analyse gemaakt van het gasverbruik op nationaal-, gemeentelijk- en buurtniveau.
De gemeenten gemeten
Uit de analyse van het gasverbruik per postcode blijkt dat gemeenten met relatief veel oudere villa’s en grote alleenstaande huizenhoog zitten in het gasverbruik. Als ze dan ook nog in de ‘koude’ provincies liggen, met een lagere gemiddelde jaartemperatuur, verklaart dat het hoge gasverbruik in die gemeenten.
Miljonairsgemeenten als Laren, Bloemendaal, Blaricum, Wassenaar, Haren staan bovenaan de lijst met het hoogste gemiddelde gasverbruik. En ook gemeenten met veel buitengebied in de koudere provincies springen eruit, zoals Oldebroek, Renkum, Winterswijk, Staphorst. Ook als we kijken naar het gemiddeld gasverbruik per m2 woonruimte wordt dat beeld bevestigd (tabel 1). Het gemiddeld gasverbruik per vierkante meter voor alle woningen in Nederland is 11.36 m3.
Tabel 1
We zien veel gemeenten met een hoog relatief gasverbruik in de noordelijke provincies. Ongetwijfeld speelt daarbij mee dat de meeste woningen hier stammen uit bouwperiodes waarin nog weinig aandacht was voor duurzaam bouwen en energieprestatienormen. In de vijftien gemeenten uit de tabel stammen veel woningen uit de periodes tussen 1870 en 1957, en vooral uit de periode 1918-1945. Relatief weinig woningen zijn van na 1970. In de volgende figuur (1 en 2) is het gemiddelde gasverbruik per vierkante meter genomen voor woningen per periode. We kunnen op basis van deze data concluderen dat met name huizen uit de periode tussen de twee wereldoorlogen qua gasverbruik het minst efficiënt zijn. De voor de hand liggende verklaring is dat ze doorgaans slecht zijn geïsoleerd, en dat er nog weinig appartementen in die tijd zijn gerealiseerd waarbij huishoudens qua warmte ‘meeliften’ met de buren.
Figuur 1 en 2
De buurten gemeten
We zoomen in op het buurtniveau, om een preciezere analyse te kunnen maken. In tabel 2 staan de buurten met het hoogste gemiddelde gasverbruik. We krijgen de bevestiging dat er veel villawijken in ‘miljonairsgemeenten’ bij zitten. Daar is de gemiddelde oppervlakte per woning natuurlijk ook relatief groot. Een gemiddelde woning in Nederland beslaat 118 m2 De meeste van de buurten uit de tabel hebben woningen die meer dan dubbel zo groot zijn. Een groter huis betekent doorgaans een hoger gasverbruik.
Tabel 2
Opvallende uitkomsten zijn die voor Zorgvlied in Amsterdam en Lunterse Buurtbos in Ede. Zorgvlied is een kleine buurt met slechts negen huisnummers, maar wel met een gemiddelde WOZ-waarde van 1.726.250 euro. Ook een gegoede buurt dus. Verder zijn alle woningen hier vrijstaand, dus wordt een huis minder verwarmd door de buren. Lunterse Buurtbos is een landelijke buurt in Ede, waar vrijwel ieder huis vrijstaand of een boerderij is. Om te kijken of deze correlatie tussen vrijstaande huizen en gasverbruik klopt, is het handig om gasverbruik tussen woningtypes te vergelijken. Figuur 3 is daar het resultaat van.
Figuur 3
Boerderijen verbruiken verreweg het meeste gas, gevolgd door woonboerderijen en vrijstaande woningen. Het is dus logisch dat huishoudens in buurten waar veel van dit soort woningen staan, gemiddeld meer gas verbruiken dan huishoudens in gebieden waarin men vooral in etagewoningen of flats woont. In dit soort buurten is snel winst te halen als ze gasvrij worden gemaakt. Een vrijstaande woning gasvrij maken levert evenveel op als twee etagewoningen.
Prikkelen
De vervolgvraag is wat je met deze wetenschap doet in de transitiestrategie. Waar zet je als gemeente of regio op in? Wat geeft de doorslag? Snelle slagen zijn te maken door samenwerkende gemeenten, woningcorporaties, energieleveranciers door de blokken sociale huurwoningen te verduurzamen. Sommigen noemen het ‘laaghangend fruit’, maar door dat te plukken, zijn er wel 2,5 miljoen huurwoningen verduurzaamd. Dat zou een verstandige strategie kunnen zijn voor de doelen van het Klimaatakkoord in 2030, waarin de corporaties als ‘motor’ van de verduurzaming worden genoemd. De door het kabinet op Prinsjesdag aangekondigd miljard euro ‘korting’ op de verhuurdersheffing voor corporaties moeten we in die context zien.
Toch blijkt dat de grootste opgave is om die andere 5 miljoen woningen van duurzame warmte te voorzien. Dat is een uitdaging voor alle gemeenten, groot en klein, stedelijk en landelijk. Maar terwijl de meeste media-aandacht en politieke aandacht zich vooralsnog richt op de grotere steden, vragen wij aandacht voor de gemeenten met meer verspreide bewoning: de kleinere steden en de dorpen in het landelijk gebied.
Verleiden
Inzet genoeg bij de meeste gemeenten, constateren de adviseurs die ze bijstaan bij het ontwikkelen van de transitiestrategie. Maar om samen met de regiogemeenten en de belangrijkste stakeholders tot een gemeenschappelijke visie en aanpak te komen, dat heeft tijd nodig. Onderling begrip en vertrouwen bij de partijen die de investeringsbeslissingen moeten gaan nemen, is daarbij een basisvoorwaarde, meent Marie-Thérèse Tetteroo, adviseur bij Over Morgen. ‘De overstap naar aardgasvrij kan niet worden afgedwongen. Daar hebben gemeenten op dit moment nog geen doorzettingsmacht voor. Woningcorporaties kun je aansporen met prestatieafspraken en korting op de verhuurdersheffing. Particuliere woningeigenaren kun je alleen aanzetten tot handelen door ze te verleiden. Dat gaat het makkelijkst als je ze wat te bieden hebt. Ook hier wordt in Den Haag nog over nagedacht, bijvoorbeeld met gebouwgebonden financiering.’
Gemeenten kunnen wel proberen in aanmerking te komen voor financiering vanuit het programma aardgasvrije wijken, merkt Tetteroo op. In de vorige ronde zijn 27 wijken geselecteerd, maar vielen er vele buiten de boot. Animo vanuit de gemeenten was er dus wel. De nieuwe ronde is nu geopend tot 1 april.
Gemeenten zijn afhankelijk van andere stakeholders als de vastgoedeigenaren en de warmte-aanbieders om stappen te zetten. Met elkaar doen deze stakeholders het nog niet slim en daarmee voortvarend genoeg, oordeelt Wouter van de Wildenberg, partner van Fakton Energy. ‘Het ontbreekt aan transparantie, daarmee aan vertrouwen en aan vruchtbare samenwerkingen die nodig zijn om tot de benodigde snelheid te komen. Als hier geen verbetering in komt, gaan we 2030 niet halen.’
No-regret
Dat in de meeste gemeenten de afspraken met woningcorporaties prioriteit krijgen, noemt Van den Wildenberg logisch. ‘Je kunt snel schaal maken met veel woningen tegelijk, omdat je maar met enkele vastgoedeigenaren hoeft af te stemmen. Daarbij is de woningdichtheid op deze plekken vaak hoog, waardoor de aansluitkosten per woning relatief laag zijn.
Sociaal gezien beginnen we wel met de kleinste portemonnees van Nederland. Een belangrijk aandachtspunt zijn de tarieven die worden gerekend. Er zijn genoeg voorbeelden van plekken waar duurzame warmte substantieel meer kost dan verwarming met gas van een vergelijkbare woning. Naar verwachting brengt de aangepast Warmtewet per 1 januari volgend jaar met een nieuwe tariefstructuur daar verbetering in.’ Een manier om nu al te sturen op de betaalbaarheid voor de bewoner is met een transparante vergelijking in integrale woonlasten voor bewoners tussen de woning verwarmd met gas en met warmte, aldus Van den Wildenberg.
Voor de jaren 30-wijken met villa’s, tweekappers en ruime rijtjeswoningen ligt de oplossing nog niet voor de hand zoals dat voor de woningen op warmtenetten wel evident is vanuit het oogpunt van laagste maatschappelijke kosten, ziet ook Van den Wildenberg. ‘De kosten voor het aanleggen van een warmtenet in die wijken zijn per woning hoog gezien de lage dichtheid. Voor dat type wijken zijn met de kennis van nu twee typen oplossingen interessant: een hoge temperatuur warmtepomp of groen gas uit waterstof of biogas. De laatste is nog niet zo ver in de ontwikkeling; de hoge temperatuur warmtepomp wel, maar die vraagt hoge investeringen én een hoog elektriciteitsverbruik dat je met zonnepanelen maar beperkt vermindert. Voor deze wijken lijkt het afwachten van de beste techniek het meest verstandig’, aldus Van den Wildenberg.