We kunnen niet alles voorspellen, maar toch wel een beetje. Trends doortrekken, logica doordenken, onderbuikgevoelens duiden. Denk eens na: wat zouden we over honderd jaar allemaal ongewenst of gek kunnen vinden, wat we nu normaal vinden? Ik doe een poging, met twaalf voorspellingen:

  • Dat er langs mooie straten en grachten langdurig auto’s geparkeerd stonden;
  • Dat je door de stad kon wandelen zonder camera’s die je gezicht herkennen;
  • Dat gassen van brommers recht in de neuzen van onschuldige fietsers mochten blazen;
  • Dat je bij Amsterdamse balies in het Nederlands werd aangesproken;
  • Dat er sociale huurcomplexen waren, waar arme mensen bij elkaar woonden;
  • Dat de overheid bepaalde in welke stedelijke plinten je een winkel mocht beginnen;
  • Dat je ongestraft en zonder ervoor te betalen CO2 mocht uitstoten;
  • Dat schaars groen in dichtbebouwde steden in gebruik was als private volkstuin;
  • Dat er vakantievluchten naar de hete zon gingen, in plaats van naar de frisse kou;
  • Dat zwervers en bedelaars in vrijheid op straat mochten zitten;
  • Dat er perrons waren zonder glazen wanden waren en je zomaar op de rails kon springen;
  • Dat er meer varkens dan mensen in Nederland waren, maar je ze nooit zag.

Dit lijstje, dat zich tussen hoop en vrees begeeft, brengt me tot drie schijnbare tegenstellingen bij visievorming.

1. Bestaand en nieuw

De macht van het bestaande is groot. We beoordelen het bestaande vaak veel milder dan het nieuwe. Dat besef je pas echt als je zaken omdraait. Een bestaande volkstuinpark in een drukke stad vinden we bijvoorbeeld normaal, maar wie voorstelt om het Vondelpark op te delen in private volkstuintjes, wordt voor gek verklaard. Terwijl de argumenten die daar tegenin zouden worden gebracht net zo gelden voor de huidige volkstuinparken. Ander voorbeeld: een voorstel om massaal en ongecontroleerd vuurwerk af te steken op oudejaarsavond zou er natuurlijk nooit doorheen komen als we er niet aan gewend zouden zijn geweest. Terwijl de tegenargumenten (gevaar, geluid, gevolgen) nu net zo gelden.

Door alert te zijn op dit oordeelsonderscheid, krijgen we vraagstukken zuiverder op tafel. Zijn we ergens op tegen om morele redenen, uit belangenverdediging of uit conservatisme? Dat onderscheid helpt. Want voor je het weet, noemen we een idee ongeschikt voor een toekomstvisie, terwijl het wel degelijk een betere stad kan opleveren.

2. Wens en realiteit

Visievorming vereist een delicaat evenwicht tussen wens en realiteit. We hebben niets aan sprookjes, maar we hebben evenmin iets aan ambitieloosheid. Een visie moet de ogen niet sluiten voor bepaalde realiteiten, maar moet evengoed de toekomst durven bijbuigen als voorspellingen ons niet bevallen. Anders gezegd: een visie mag reiken tot in de hemel, zolang zij geworteld blijft in de realiteit. Dat spel vereist doorlopend maatschappelijk debat. Want in een open samenleving met debat en vrije verkiezingen zal de realiteit – met allerlei hobbels en laveringen, maar toch – altijd ongeveer in de richting van het meest wenselijke gaan. Dat brengt me bij mijn laatste punt.

3. Halfvol of halfleeg

Voorspellen gaat ook vaak over glazen die halfvol of halfleeg zijn. Benadruk je de positieve kant of niet? Het Amsterdamse glas is volgens velen nu bijvoorbeeld halfleeg. De stad zou ten onder gaan aan kapitalisme, toeristen, prijsverhogingen. De Omgevingsvisie moet redden wat er te redden valt, een reparatiebedrijf zijn. Maar in de jaren tachtig, nog maar dik dertig jaar geleden, liep de stad leeg, in plaats van vol. Wie plaatjes uit die tijd bekijkt, kiest al snel voor nu. Zo bekeken is het Amsterdamse glas halfvol. Er is reden voor optimisme, en dat is belangrijk, want optimisme inspireert en is daarmee selffulfilling. De optimist ziet een mogelijkheid in elk gevaar, de pessimist ziet een gevaar in elke mogelijkheid. Winston Churchill begreep dit spreekwoord ook, toen hij zei: “I am an optimist. It does not seem too much use being anything else.”