De druk op onze steden is hoog, bij uitstek op Amsterdam. Het woningtekort en de prijzen zijn er het schrikbarendst, wachtlijsten het langst, het openbaar vervoer het volst. Logisch dat het aantal pleidooien voor spreiding van de verstedelijking lijkt te groeien. Als het brood onder de klont boter verzadigt en de rest van de boterham verdroogt, dan wil je die klont natuurlijk uitsmeren. Enkele weken geleden pleitte geograaf Cody Hochstenbach van de Universiteit van Amsterdam voor spreiding op RTLZ.nl, op twitter ondersteund door velen, onder wie econoom Ewald Engelen. Laatst ging de Arnhemse stedenbouwkundige Bohdan Malisz in Trouw een flinke stap verder met zijn voorstel voor drie volledig nieuwe steden in het Groene Hart. Ook groenliefhebbers pleiten vaak voor een tempering van de Amsterdamse verstedelijking, om de stad groen en leefbaar te houden. Vaak duikt in de spreidingsdiscussie de term ‘borrowed size’ op, die erop neerkomt dat steden klein kunnen blijven als ze via goede onderlinge verbindingen elkaars size en voorzieningen kunnen borrowen (ja, ik heb de term niet verzonnen), zodat zoiets als de Randstad zich gedraagt als één metropool die meer is dan de som der afzonderlijke steden.
Groeibeteugeling
Spreidingsbeleid is al oud; zie bijvoorbeeld vroege rijksnotag’s over de nationale ruimtelijke ordening, economisch spreidingsbeleid rond de jaren zestig en natuurlijk de vele groeikernen. Ook nu nog zijn Haagse spreidingsreflexen sterk; veel politieke partijen hebben een suburbane of buiten-Randstedelijke oriëntatie. In Amsterdam heerst daarom helemaal niet het gevoel dat Haags beleid en middelen massaal naar het IJ stromen.
Ook in veel andere landen staat de spreidingsgedachte in een lange traditie. Ter beteugeling van zijn groei kreeg Londen al vroeg zijn Green Belt, met daarbuiten gelegen Garden Cities. Parijs kreeg zijn verre Villes Nouvelles. Van een Japanse hoogleraar hoorde ik van decennialange pogingen om de zuigkracht van Tokyo te temmen. Ook de groei van Moskou is lang door het Kremlin ingetoomd. China reguleert migratie naar haar steden met registratiebewijzen. Onder Mao mochten Chinezen zelfs helemaal niet naar de stad verhuizen.
Het spreidingsidee is decennialang op zijn wenken bediend, zou je dus zeggen. De trekkracht van de stad is er dan ook niet dankzij, maar eerder ondanks overheidsbeleid. Het is pas recent dat de westerse planologie met inbreidings- en transformatiestrategieën de verstedelijking weer als uitgangspunt is gaan nemen. Voor we nu opnieuw de centrifuge aanzetten, is het goed om de balans van voorbije spreidingsinspanningen op te maken.
Places-not-to-be
Voor zover ik het kan overzien, is spreidingsbeleid meestal ineffectief geweest of heeft het onbedoelde negatieve effecten opgeleverd. Bekend zijn de verhalen van naar de periferie gelokte bedrijven, die hun boel weer pakten zodra de vestigingssubsidie was veiliggesteld. De rem op Tokio heeft niet kunnen verhinderen dat het ’s werelds grootste stad werd. De groene buikriem om Londen heeft prijsopdrijving niet weten tegen te houden en wellicht zelfs erger gemaakt. Ook is er weinig enthousiasme op gang gekomen om in Plymouth of Newcastle neer te strijken. Ondertussen leiden de Franse Villes Nouvelles een kwakkelend bestaan; het woord 'banlieue’ is uitgegroeid tot internationaal symbool voor problemen. Ook in Nederland verworden groeikernen langzaam tot vergrijsde places-not-to-be. Bovendien jaagt spreiding suburbaniteit en automobiliteit aan en raakt de infrastructuur tussen al die brokkelkaas voller en voller. Kortom: de opbrengsten van spreidingsbeleid zijn, voorzichtig uitgedrukt, niet louter positief.
Tegengestelde oplossingen
Maar laten we eens kijken naar de argumenten van de nieuwe spreidingspleidooien. In het genoemde stuk van Cody Hochstenbach staan er drie: demping van stadsgroei verbetert de leefbaarheid, de periferie leeft ervan op, en “leraren zijn in steden niet aan te slepen.”
Het eerste punt is al meteen twijfelachtig. Mijn jonge dochters denken daar nu al anders over, en zien in het drukke Amsterdam veel meer kansen dan in het groene Heerhugowaard. Ook stedentrippers gaan massaal naar dichte steden als Parijs, Wenen of Barcelona. Niet omdat ze het onleefbare steden vinden, maar juist het tegenovergestelde. Ondertussen laat talrijk onderzoek zien dat mensen in de periferie gemiddeld ongelukkiger zijn.
Dat het lerarentekort er door Hochstenbach wordt bijgehaald, is vooral verwarrend. De een zegt: dan moet je in die steden meer woningen bouwen om meer leraren te huisvesten. En de ander zegt: dan moet je juist ver van die steden woningen bouwen om de druk op die steden te verminderen. Het is intrigerend hoe verstandige mensen met tegengestelde oplossingen voor hetzelfde probleem kunnen komen. Als slaan niet helpt, moet je dan stoppen met slaan, of juist harder slaan? Redeneren, het is soms om moedeloos van te worden. Ik beperk me hier daarom maar tot het stellen van vragen: hoe kan spreiding zorgen voor extra stedelijke leraren? En hoe kan spreiding stedelijke prijzen verlagen? Want als planologen de bouwkranen naar elders verhuizen, dan verhuist de geografische wil van mensen en bedrijven niet automatisch mee. De stenen gaan, maar de stedelijke druk blijft. Want verstedelijkingsdruk is de expressie van oneindig veel onderliggende processen waar de planoloog op de tekentafel niet bij kan, zoals individualisering, mechanisatie, innovatie en emancipatie.
Metabolisme
De geschiedenis laat zien dat de stad zich onder normale, vrije omstandigheden, via miljoenen kleine krachten die elkaar versterken, gedraagt als een groeiend metabolisme. Grote namen als Jane Jacobs, Edward Glaeser, Enrico Moretti, Richard Sennett of Thomas Piketty komen allemaal ongeveer op hetzelfde uit: opeenhopingen van mensen, markten, kapitaal en arbeid versterken zichzelf. Traffic genereert traffic, geld kweekt geld, mensen hopen zich op. Ook iemand als Wim Derksen legt deze agglomeratievoordelen op zijn website mooi uit in het inleidende verhaal over zijn leergang ‘De triomf van de stad’.
Als stedelijke groeidruk door planologen onvoldoende wordt bijgehouden of bewust wordt ingeperkt, dan wordt de druk kunstmatig hoger en gaan prijzen omhoog. Als vervolgens wordt gebouwd op perifere plekken waar prijzen al lager zijn omdat er minder vraag naar is, dan worden prijzen daar verder neerwaarts gedrukt. Het resultaat: kunstmatig schaarse en dure steden, overaanbod van minder gewild en goedkoop ommeland. Kortom: ruimtelijk nivelleren kan economisch denivelleren opleveren. Precies wat vele spreidingspropagandisten (terecht) niet willen.
Het is buitengewoon moeilijk gebleken om krimpgebieden met contrabeleid weer te laten groeien. Krimpgebieden krimpen omdat werk in landbouw en industrie krimpt en er te weinig krachtige haarden zijn voor een groei van de dienstensector. Die oorzaken en processen zijn niet zomaar te keren met een bepaalde planologie. Niet voor niets adviseert Edward Glaeser: “Help poor people, not poor places.” Wie doorziet dat een gezonde stad zich metabolisch ontwikkelt, beseft ook dat Malisz met zijn geheel nieuwe steden uit het niets een naïeve waaghalsplanologie aangaat die gedoemd is te mislukken.
Borrowed size
De eerdergenoemde idee van ‘borrowed size’ lijkt op de spreidingsideologie, omdat ook dit wordt gebruikt als argument voor spreiding van stadsgroei, zij het minder in suburbane zin. Dit idee levert echter weer z’n eigen problemen op.
Stedennetwerken zoals de Randstad vormen een grofmazig weefsel dat bijeen wordt gehouden door een beperkt aantal spoor- en asfaltwegen, of ‘corridors’. Goede corridors zorgen er inderdaad voor dat bijvoorbeeld Amsterdam en Rotterdam maar veertig minuten uit elkaar liggen. Aangezien van Osdorp naar de Watergraafsmeer je net zoveel tijd kost, maakt afstand in de netwerkstad dan niet meer zoveel uit. Maar dat geldt alleen voor degenen die van knooppunt naar knooppunt reizen. Dus bijvoorbeeld van de Amsterdamse Zuidas naar Rotterdam-Centraal. Van Amsterdam-Nieuwendam naar Rotterdam-Pendrecht blijft er van de mooie reistijdpraatjes in de netwerkstad niets meer over. Kortom: wat is borrowed size nog waard als alle wijken en alle files in overweging worden genomen?
In Richard Sennett’s laatste boek ‘Building and Dwelling’ wordt de term ‘Octopus City’ opgevoerd. Daarmee wordt een stad bedoeld die wordt doorsneden door infracorridors (inktvisarmen) tussen hotspots zoals Central Business Districts of grote winkelcentra. Die inktvisarmen passeren allerlei vaak armere buurten die niet zijn aangehaakt, omdat er geen snelwegafslag of (intercity)station naast ligt. Wel de lasten dus, en niet de lusten. Hoe krachtiger de corridors, hoe hoger de grondprijs van de punten waar de corridors beginnen, kruisen of eindigen. En hoe groter de tweedeling. De winnaars bij de knopen, de verliezers in de gebieden die door de corridors worden overgeslagen. Daar komt nog bij dat reizen over grotere afstanden duurder is, dus minder inclusief dan tram en fiets. De toeslag die voor de Intercity Direct moet worden betaald, is in dit verband veelzeggend.
Een borrowed size-netwerkstad maakt natuurlijk een grotere kans om uit te groeien tot een Octopus City. Ik pleit daarom liever voor small size, met minder aandacht voor corridors, en meer voor functioneel complete, autoluwe steden, met een fijnmazig ov-, fiets- en loopnetwerk dat zoveel mogelijk buurten op gelijkwaardige wijze aaneenrijgt. Door de stad niet als een borrowed size-brokkelkaas uiteen te leggen, maar te concentreren, krijgt kleinschaligheid, leefbaarheid en gelijkwaardigheid meer kansen. Wat een paradox: de stad kleinschaliger maken door haar groter te maken.
Hele pakketten
Een pleidooi voor spreidingsbeleid veronderstelt dat het werkt. Dat ook Hochstenbach daar onzeker over is, blijkt uit zijn waarschuwing voor halfslachtigheid. Daarom propageert hij “het hele pakket.” Daar word ik dan toch een beetje angstig van. Aan wat voor pakketten moet ik dan denken? Van Chinese snit? Met veel verboden en dwangmaatregelen, bedacht en voortbewogen door logge bureaucratieën? Zoveel moeite, terwijl Amsterdam internationaal bezien helemaal geen grote stad is? En terwijl verstedelijking helemaal niet inherent slecht is, aangezien steden relatief klimaatvriendelijk zijn, goed voor ontmoetingen en goed voor de economie. Ik ken dan ook geen voorbeelden van grote uitplaatsingspakketten die duurzame successen zijn geworden.
Dit vraagstuk is zo ingewikkeld, dat niemand vanuit een totaalblik de langetermijnuitkomst van een strategie kan voorspellen. Ik word steeds bescheidener in claims voor grote ‘oplossingen’. Daarom heb ik liever een hoogwaardige geleiding van verstedelijking dan dat we ruimtelijk gedrag ‘met het hele pakket’ dwars tegen de natuurlijke richting in duwen. Want zo’n reverse stuurt mensen en bedrijven richtingen op die ze eigenlijk niet willen, met onduidelijke voordelen en beperkte slagingskansen. Laten we de enorme hoeveelheid energie die daarvoor nodig zou zijn liever gebruiken voor de energietransitie, waarvan de noodzaak veel evidenter is.
En mocht het toch van een hernieuwde spreidingsplanologie komen, dan neem ik aan dat de pleitbezorgers ervan zich opwerpen als de eerste vrijwilligers voor de enkeltjes richting periferie.