De energietransitie lijkt met ons Klimaatakkoord en optellen van de tonnen CO2 een rationele en stapsgewijze opgave. Ik moet bekennen deze aanpak ook prettig te vinden en ik waardeer de pragmatische houding van Minister Wiebes. Uit het interview in Studio Energie met de Minister komt ook naar voren dat met het einddoel in 2050 er jaarlijks geëvalueerd zal worden hoever we zijn met de opgave en of we bij moeten sturen. Bovendien heeft de manier hoe Nederland zijn Klimaatakkoord heeft ingezet een groot voordeel: een sterke betrokkenheid van stakeholders. Het lijkt hierin op de ‘mutual gains approach’ waarin een stuk consensus en keuzes maken centraal staan. Beide zijn noodzakelijk om succesvol stappen te zetten.
Alleen: dit tonnen CO2 tellen met te bereiken aantallen aardgasvrije woningen brengt ook nadelen met zich mee. Als we inzoomen op eerdere grote transities als de industriële revolutie en Deltawerken zien we verschillen in aanpak naar voren komen. De personen die de belangrijkste uitvindingen realiseerden aan het begin van de industriële revolutie in Engeland waren vaklui, praktijkgedreven mensen die concrete oplossingen zochten. Later werden pas handleidingen en opleidingen ontwikkeld. Bij de Deltawerken was ook een duidelijke houding van ‘doen en proberen’ zichtbaar. Bij deze projecten (ook proeftuinen of zelfs speeltuinen genoemd) werd gekozen om van klein naar groot te werken. Dit gaf vaklui de kans om best practices te ontwikkelen om de grotere complexe projecten te managen. Tot slot was het bij de oude transities de Rijksoverheid die regie voerde met een sterke publiek private samenwerking. Nu zijn het de kaders van de Rijksoverheid, maar is ervoor gekozen lokaal bij gemeenten de regie neer te leggen.
Als gevolg van die landelijke regie kenmerkte de cultuur bij de Deltawerken zich door korte lijnen tussen politiek, wetenschap en praktijk. Aanvullend beloonde de industriële revolutie niet de aristocratie die het ‘niet hoeven werken’ tot statussymbool had verheven, maar de ondernemer en competente vaklui. Ik zie dit als een gouden mix. Ruimte voor ondernemerschap, aanklooien, maar met de juiste lijntjes op Rijksniveau om bij te kunnen sturen en prioriteiten te stellen. Het ruwe materiaal ligt met het Klimaatakkoord met zijn gewenste lokale verankering klaar om een succes te worden. Maar precies in deze lokale aanpak sluipen nu een aantal risico’s.
Hoe relevant is beleidsmatige kennis?
Bij overheden wordt vaak beleid gemaakt met ambities die alleen bereikt kunnen worden door investeringen van andere partijen (uw portemonnee). In de energietransitie is dit direct zichtbaar: bij aanpassingen aan huizen (isolatie), aardgasvrij en energieopwekking (zonnepanelen) vallen de kosten vaak bij particulieren of bedrijven. Deze projecten worden niet uitgevoerd door de overheid, maar door marktpartijen met de benodigde expertise en partijen die de desbetreffende assets (woningen en kantoren) in bezit hebben. Die mutual gains approach zal dus ook zijn uitwerking moeten vinden op lokaal niveau. Dit is exact de regierol die een lokale overheid kan en moet oppakken. Een mooi voorbeeld hiervan is de wijkgerichte aanpak aardgasvrij.
In mijn artikel Overheden moeten stoppen met innoveren in de energietransitie maak ik vergelijkbare observaties. Ik twijfel er niet aan dat goed beleid op Rijksniveau kan helpen een klimaat (pun intended) te scheppen dat innovaties beloont. Dit blijkt ook uit de historische voorbeelden die ik al genoemd heb: de aardgastransitie, deltawerken, rivierenwerken en zelfs de industriële revolutie. Ongetwijfeld horen hier de beleidsexperts bij, maar ik vraag me af of dat op lokaal niveau nog wel zo relevant is en of andere partijen (die immers de investeringen moeten doen!) niet meer onbenut expertise in huis hebben.
Bovendien weten we allemaal dat de route richting 2050 nog tien keer gaat veranderen. Historisch gezien blijken we slecht in staat te zijn om onze toekomstige energiemix, innovaties en maatschappelijke acceptatie in te schatten. Kernenergie zou volgens de politiek van de jaren '60 nu veel dominanter aanwezig moeten zijn, maar anno 2019 speelt dit nog steeds geen belangrijke rol in onze energiemix. Ook minister Wiebes geeft aan dat hij de komende jaren het sentiment in de samenleving nog niet ziet veranderen. Als dit op landelijk niveau al zo lastig is om in te schatten, is het beleid op lokaal niveau al helemaal aan verandering onderhevig.
Lokale verankering door netwerken en projectmatig werken
Wat mij betreft doen lokale overheden er goed aan minder focus te leggen op innovatie en ontwikkeling van beleid. Veelal zijn het marktpartijen die met de innovaties komen en op zoek zijn naar de bestaande kaders en ruimte die een overheid kan bieden. Dit vereist een andere, flexibelere rol. Aanvullend zijn de meeste knelpunten in beleid waarschijnlijk al onderzocht door een collegagemeente of hogere overheid. Ik kom in mijn werk wekelijks voorbeelden tegen van hetzelfde wiel met net een ander kleurtje. Ik wil bijvoorbeeld werkelijk niet weten hoeveel lokale energieleningen er al zijn ontwikkeld.
De tijd die we besparen, kunnen we inzetten om daadwerkelijk het netwerk binnen onze gemeenten te verkennen. Het ophalen van knelpunten in de praktijk van de energietransitie, regie houden op de lokale opgave en het bieden van ruimte aan professionals die het ‘echte’ werk doen (techneuten, de handjes van de transitie), daar ligt de meerwaarde. Deze feedback vervolgens doorgeven, zodat op het juiste niveau een oplossing gezocht kan worden voor knelpunten, hoort hierbij. Het is precies deze verankering die noodzakelijk is om het Klimaatakkoord te laten slagen.
Beleidsstukken zijn net dieselauto’s. Steeds vaker hebben ze niet het gewenste effect binnen de gemeentegrenzen, maar op lange afstanden blijken ze nog best effectief. Ik pleit ervoor om beleid en vergezichten vooral in te zetten wanneer nodig en gebruik te maken van de enorme berg aan kennis die beschikbaar is. De ondernemers en burgers verwachten vooral praktische uitwerking en een netwerk dat voor hen werkt en niet alleen binnen het gemeentehuis.