Bijna 90 procent van de nieuw gebruikte grond is woon- en werkterrein en de uitbreidingen zijn voor een groot deel gerealiseerd op voormalige landbouwgrond. Dat blijkt uit analyse van het CBS, die de periode tot 2015 bestrijkt. Dat was reden voor verschillende media om naar buiten te treden met artikelen als ‘De verstening van Nederland gaat onverdroten verder, ‘voor bijna 90 procent’ ten koste van landbouwgrond’’ (Volkskrant), ‘Nederland versteent’ (NU.nl) en ‘Nederland versteent: landbouwgrond wijkt voor bouw’ (NOS). Daarbij gaan deze media echter voorbij aan het gegeven dat ruimtelijke ordening uit de periode 1996-2015 zich maar matig verhoudt tot het heden. Want waar tijdens de Vinex-operatie die de periode bestrijkt 2/3 van de verstedelijkingsopgave in uitleggebieden werd gerealiseerd, schrijft de actuele beleidsmores voor om nieuwe woningen vooral in bestaand stedelijk gebied neer te zettten.
Een vergelijking met Vinex
Even de CBS-cijfers in het kort: in 2015 was 492,6 duizend hectare (14,6 procent van het totale grondgebied) bestemd voor wonen, werken en infrastructuur. In 1996 was dat nog 433,4 duizend hectare (13 procent). De nieuwe bebouwde terreinen bestaan voor 47 procent uit woongebied, voor 43 procent uit werkterrein (onder andere voor bedrijven, openbare voorzieningen, glastuinbouw) en voor 10 procent uit infrastructuur (wegen, spoorwegen, vliegvelden). Het woonareaal steeg in 20 jaar met ruim 13 procent, waarbij de groei volgens het CBS voor een aanzienlijk deel kan worden toegewezen aan Vinexwijken.
Bij de start van de uitvoering van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) in 1995 lagen er uitgewerkte overeenkomsten met de regio’s. De woningopgave zou voor één derde binnenstedelijk worden gerealiseerd, twee derde kwam op de conto van uitleglocaties. ‘De impact van Vinex is groot en succesvol geweest. Dat zie je inderdaad goed terug in deze cijfers,’ zegt Cees-Jan Pen, lector Ondernemende Regio aan Fontys Hogescholen. ‘Maar om dan te stellen dat Nederland “versteent,” is wel agenderend, maar gelukkig geen realiteit. We hebben nog steeds heel veel groen en de economische en ecologische waarde van groen, natuur en landschap komt steeds meer op de agenda. Dit geldt gelukkig ook voor de dreigende verstening door de wildgroei aan logistieke dozen.’
Sinds het aflopen van de Vinex is de visie van het Rijk op het ontwikkelen van woningbouw flink veranderd. Waar het zwaartepunt eerder nog meer buiten bebouwd gebied lag, moet nu indien mogelijk binnen bebouwd gebied en binnenstedelijk worden ontwikkeld. ‘Binnenstedelijk gaat altijd voor,’ stelde minister Ollongren van BZK medio 2018. De CBS-cijfers kun je volgens Pen dus niet extrapoleren. ‘We gaan momenteel veel zuiniger en duurzamer om met onze ruimte dan in de periode die de CBS-analyse beslaat. De laatste Vinexprojecten lopen nu nog, maar de grootste groei is eruit. Vanuit de Ladder Duurzame Verstedelijking wordt nu ingezet op beter benutten bestaande gebouwen en gebieden en binnenstedelijk bouwen. Er staan nu honderdduizend woningen op de rol binnen bestaand stedelijk gebied en aansluitend op openbaar vervoer lijnen en knooppunten, dus de naar mijn idee te makkelijk bekritiseerde Ladder doet zijn werk. In de steden wordt nu ook meer hoogbouw ontwikkeld, wat je terug gaat zien in de cijfers over grondgebruik. Ik verwacht dus dat deze cijfers er in de komende jaren heel anders uit zullen zien.’
(Tekst gaat door onder afbeelding)
De uitbreiding oppervlak bebouwd terrein 1996-2015. Bron: CBS
Ook het CBS zelf is voorzichtig met het doortrekken van de in de analyse beschreven trend. Cor Pierik, onderzoeker natuur, landbouw en ruimte bij het CBS en een van de opstellers van het rapport: ‘We zien dat er positieve samenhang is tussen inwonersaantallen en verstedelijking en de groei van de economie en het aantal bedrijventerreinen. Ook in de periode 2015-2019 zijn inwonersaantallen toegenomen en is de economie gegroeid, dus op basis daarvan kan je verwachten dat het oppervlak aan woon- en werkterrein toeneemt. Het is echter te vroeg om dit nu met zekerheid te zeggen. We zullen eerst de definitieve cijfers moeten afwachten.’
Volgens Pierik moet het toegenomen grondgebruik voor wonen, werken en infrastructuur niet worden gebagataliseerd. 'Je kunt zeggen dat we nu nog steeds 85 procent vrij hebben, maar dat neemt niet weg dat er in de afgelopen 20 jaar een gebied ter grootte van de Noordoostpolder is volgebouwd,' zegt hij. ‘Nu de Vinex ten einde loopt, kan dat inderdaad invloed hebben op de verdere groei van de uitleglocaties,’ vervolgt de onderzoeker. ‘Maar de woningbouwopgave ligt er nog steeds. We moeten goede en betaalbare woningen realiseren en het is niet ondenkbaar dat dit toch in landelijk gebied gebeurt.’
Debat over werkterreinen
‘Wat me verder opvalt,’ zegt Pen, ‘is dat de media nu vooral gedomineerd worden door de cijfers over woningbouw, terwijl het CBS ook rept over toename aan ruimte die wordt ingenomen door werkterreinen.’ Het areaal aan werkterrein nam in de periode 1996-2015 met bijna 22 procent toe, stelt het CBS. Deze groei is volgens het CBS vooral toe te schrijven aan een toename van bedrijfsterreinen, met ruim 25 duizend hectare. ‘Werkterrein is een verzamelnaam,’ zegt Pen. ‘Je hebt het dan over bedrijventerreinen, logistiek en perifere detailhandel. Ik zie nu een wildgroei aan met name logistieke terreinen, terwijl je eigenlijk moet clusteren zoals Venlo doet. Dat biedt economische en ook duurzaamheidsvoordelen én verrommeling van de ruimte neemt af.’ Volgens Pen is de “wildgroei” het gevolg van een gebrek aan goed afgestemd regionaal beleid en handhaving van afspraken en nog te geringe duurzaamheids- ('zonnecollectoren op daken') en sociaal-economische eisen ('aansluiting op regionaal ecosysteem en huisvesting arbeidsmigranten') aan de logistieke sector. ‘Gemeenten voeren teveel een ‘ieder-voor-zich’-beleid, terwijl je eigenlijk meer op regionaal niveau moet samenwerken. Zonder dergelijke samenwerking zullen we de discussie over grote dozen die het landschap vervuilen nog heel lang blijven voeren.’