Ik mocht voor de 450 gasten een verhaal houden. Het hoogtepunt vond ik de tweejaarlijkse uitreiking van de Arnhemse transformatieprijs. Een vijftal nominaties passeerden de revue, alle voorbeelden van liefdevolle toewijding, vakmanschap en samenwerking tussen opdrachtgever en architect.
De eerste prijs van de vakjury viel het Gelders Huis ten deel, de inderdaad geslaagde restauratie en uitbreiding van het provinciehuis( TeamV Architectuur). Het publiek koos voor de Boulevard, transformatie van een monumentaal schoolgebouw naar appartementen (opZoom architecten).
Multifunctioneel centrum Zinder in Tiel won een andere prijs: de Steden in Beweging (StiB) Award. Als jurylid kon ik ervaren hoe dit gebouw op een lastige locatie tevreden
gebruikers en een grote stroom nieuwe bezoekers aantrekt. Een ontwerp van De Zwarte Hond en landschappelijk ingepast door Felixx Landscape Architects.
Dit zijn ‘zo maar’ een paar voorbeelden van de prima prestaties die de Nederlandse architectuur levert in termen van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Waarom overschaduwt de kritiek dan toch vaak de waardering als het gaat om architectuur in Nederland? Dat komt volgens mij door de dominantie van Rem Koolkaas,
zijn bureau OMA en andere modernistische (buitenlandse) ster-architecten.
Zij staan garant voor megalomane ontwerpen (De Rotterdam), exorbitante exploitatiekosten (Nederlandse ambassade in Berlijn), mislukte, dure ‘concepten’ (permanente expositie moderne kunst in het Stedelijk Museum) en chaos (rol OMA bij de restauratie van het Binnenhof).
De discussie sluimerde al geruime tijd, maar kreeg een impuls door opmerkingen van die rare Thierry Baudet. Dat ontketende een stevig debat, ook onder architecten. De toonzetting varieert, van ‘Leve de moderne architectuur, maar Baudet heeft wel een punt’ tot ‘Baudet heeft gelijk: Nederland lijdt onder ster-architecten’.
In dit laatste artikel in de Volkskrant (19 april 2019) zegt architect Hans van der Heijden: ‘Door de aanwezigheid van Koolhaas is het Nederlandse architectuurdebat totaal naar binnen geklapt. Toen ik student was en Koolhaas arriveerde, vroeg de beroepsgroep zich vertwijfeld af: wat kunnen wíj nu nog doen? In de meeste gevallen luidde het antwoord: bouwen in de geest van Koolhaas …
De architect wordt niet geschoold in bescheidenheid. Zijn schepping moet meer zijn dan een decor voor het leven van alledag; ze moet de essentie zijn. Wij denken nog steeds dat onze studenten bouwkunde ontwerpen met ingewikkelde doorsneden moeten maken en dat ze enorm moeten uitpakken, want alleen dan is woningbouw architectuur.
Van der Heijden slaat de spijker op de kop. De Nederlandse architectuurwereld zou er goed aan doen zich te bevrijden van de Koolhaas/OMA-dominantie. Dat vergt positie kiezen, met een veelheid van maatregelen, waartoe in ieder geval aanpassing van de opleidingen behoort. Dan pas treden al die ontwerpen die wel om mensen geven uit de schaduw van de megalomane, geldverslindende ‘iconen’.
Friso de Zeeuw, emeritus hoogleraar
Gebiedsontwikkeling TU Delft