Aan ambities geen gebrek: 2040, 2035, een enkele bestuurder wil al in 2030 energieneutraal zijn. Een deel van de energieopgave slaat neer in de gebouwde omgeving.

De gebouwde omgeving is goed voor ongeveer een kwart van het Nederlandse energieverbruik. Het overgrote deel van de energievraag in de gebouwde omgeving gaat naar de verwarming van huizen (ca. 260 petajoule), ca. 52 petajoule naar heet water, 50 petajoule naar apparaten en 20 petajoule naar koken. Verlichting is met ca. 10 petajoule bijna verwaarloosbaar, wat ook geldt voor koeling (ook ca. 10 petajoule). In de gebouwensector (panden anders dan woningen) gaat ongeveer de helft van het verbruik naar verwarming (ca. 150 petajoule) en de rest naar koude (ca. 70 petajoule) en elektrische apparaten (ca. 87 petajoule). Het totale energieverbruik om onze huizen en gebouwen te verwarmen is daarmee ruim 400 petajoule, vergelijkbaar met ruim 6 miljoen waterkokers die continu aan staan.

‘Als het aankomt op de ‘hoe’-vraag, tasten veel gemeenten nog in het duister’

Wijkaanpak hoog op de agenda

De grootste milieuwinst in de gebouwde omgeving is dus te halen door de verduurzaming van de warmtevoorziening van huishoudens, dan wel door het terugbrengen van het energieverbruik door isolatie (de eerste stap uit de zogeheten ‘trias energetica’) of door te leunen op nieuwe hernieuwbare energiebronnen. Een combinatie van die twee ligt het meest voor de hand. Niet gek dat de ‘wijkaanpak’ bij veel gemeenten hoog op de agenda staat. Zo liet de Utrechtse wethouder Lot van Hooijdonk bewoners in de wijk Overvecht-West vorig jaar in een brief weten dat hun wijk vanaf 2030 van het gas af gaat, zonder dat de (financiële) consequenties voor bewoners goed waren overdacht of dat er direct perspectief was op een alternatief. Het leverde de nodige ruis op in de wijk, waarvan het AD Utrechts Nieuwblad uitgebreid verslag deed. Sindsdien lijkt er meer aandacht voor bewoners en dringt het besef door dat de energietransitie geen wedstrijd is en de energietransitie ook vooral een procesopgave is.

Warmtenet beste oplossing voor bestaande wijken

Technisch zijn oplossingen voor verwarming zonder aardgas grofweg onder te verdelen op twee assen: van een individuele pandaanpak tot een aanpak op basis van collectieve warmtevoorziening op de ene as, versus het minimaliseren van het energieverbruik tot het leunen op hernieuwbare energiebronnen op de andere\. Onder energiedeskundigen, aanbieders van energieoplossingen en klimaatactivisten bestaat veel discussie over de vraag wat de beste oplossing is. De trias energetica is voor sommigen heilig. Die leert dat het minimaliseren van het energieverbruik altijd beter is. Voor een huis met een lage energiecoëfficiënt kan volstaan worden met de installatie van een warmtepomp die relatief weinig vermogen levert, eventueel in combinatie met zonnepanelen die (een deel van) de benodigde elektriciteit leveren voor de warmtepomp. Anderen betogen dat de ‘draconische’ isolatie die hiervoor nodig is veel te duur is: de investering verdient zich– zeker in de oude voorraad – niet terug. Voor oudere wijken met slecht geïsoleerde huizen bieden warmtenetten dan soelaas. Directeur Marjan Minnesma van Stichting Urgenda betoogde vorig jaar echter dat warmtenetten geen echte-oplossing zijn. Volgens haar kun je de investering die de aanleg van warmtenetten vergen beter steken in het isoleren van woningen. Dat kan volgens Minnesma met kleine stapjes. Weer anderen brengen daar tegenin dat er domweg te weinig ‘handen’ zijn om 7,8 miljoen Nederlandse huizen van een nieuwe isolatieschil te voorzien. Alleen al om tempo te maken zouden warmtenetten nodig te zijn. Alleen in nieuwbouwsituaties zou gelden dat het minimaliseren van het energiegebruik altijd de voorkeur verdient. Om de klimaatdoelstellingen te halen, zouden warmtenetten hoe dan ook nodig zijn.

Veel gemeenten overwegen inmiddels de aanleg van warmtenetten. Maar als het aankomt op de ‘hoe’-vraag, tasten veel van hen nog in het duister, constateert Marco van Lente, managing partner bij adviesbureau Twynstra Gudde. Samen met collega Guus van Leerdam van Twynstra Gudde stelde hij een handelingskader op. Hoe borg je publieke belangen? Welke rol zien gemeenten voor zichzelf? Maar ook, hoe verhoudt die rol zich tot die van netbeheerders en warmtebedrijven? Dit is onder te brengen in vijf lessen.

1. Hernieuwbare energie of eerst op gas?

Hoe groot de duurzaamheidsambities van sommige steden ook zijn, de duurzame warmte moet toch ergens vandaan komen. Van Lente: ‘Wij zijn momenteel bezig met het opstellen van een energietransitieplan voor de gemeente Amersfoort. Het is onmogelijk een bestaande stad van 150.000 inwoners van hernieuwbare energie te voorzien, zonder dat er bronnen van restwarmte van significante omvang aanwezig zijn - zoals in Amersfoort het geval is - of andere bronnen van duurzame energie. Wil je gelijk van het gas af, of mag een warmtenet dat je wil aanleggen eerst op een gasinstallatie draaien of een combinatie van gas en bijvoorbeeld biobrandstoffen? Hierover zullen gemeenten eigen afwegingen moeten maken.’

‘Dat betekent een groot afzetrisico en vrijwel zeker niet direct een sluitende businesscase’

2. Sluitende businesscase of moet er geld bij?

‘Het is relatief eenvoudig om een warmtenet in een nieuwbouwwijk uit te rollen’, vervolgt Van Lente. ‘Je legt een warmtenet aan en sluit een contract met een warmteleverancier. Die geef je het recht geeft om op dit warmtenet voor een bepaalde tijd de distributie en levering van warmte te verzorgen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij de nieuwbouwwijk Waalsprong in Nijmegen, die een warmtenet heeft dat gevoed wordt met restwarmte uit de afvalverwerking aan de overzijde van de Waal. Maar voor een bestaande wijk ligt het heel anders. Er zijn nog mensen met een gasaansluiting die niet zomaar over willen stappen op een warmteaansluiting. Dat betekent een groot afzetrisico en vrijwel zeker niet direct een sluitende businesscase.’

3. Zelf doen, samenwerken of uitbesteden?

Een warmtenet valt niet onder de splitsingswet, die bepaalt dat de productie, infrastructuur en distributie van gas en elektra gescheiden activiteiten zijn. De gas- en elektriciteitsinfrastructuur is in Nederland een overheidstaak en wordt door regionale netbeheerders als Alliander, Stedin en Enexis verzorgd. Warmtenetten vallen daar buiten. Van Lente: ‘In principe kan iedereen een warmtenet aanleggen en exploiteren en ook warmte leveren tot aan de deur. Je kunt er als gemeente voor kiezen om het zelf te doen, samen met de markt in een soort PPS-constructie of de aanleg volledig uit handen geven aan de markt. De aanleg van een warmtenet kost pakweg € 1 miljoen per kilometer. Een stad heeft vele straten en dat betekent dus een investering van vele miljoenen, waar vaak nog geen rendement tegenover staat. Het lijkt aantrekkelijk de aanleg van warmtenetten aan de markt over te laten, maar koester daarvan niet al te hoge verwachtingen. Een PPS is een variant die nu al veel wordt toegepast.’

4. Warmtenet voor iedereen of alleen waar het kan?

Waar in de Elektriciteits- en Gaswet staat dat elektra en gas als nutsvoorziening voor iedereen beschikbaar moet zijn, geldt deze regel voor warmtenetten nog niet. ‘Marktpartijen zullen daarom in eerste instantie kiezen voor de wijken met de hoogste potentiële aansluitdichtheid en aansluitbereidheid en andere wijken laten zitten’, verwacht Van Lente. ‘Als je uitbesteedt aan de markt, betekent dit dat je aan de voorkant goede afspraken moet maken over de beschikbaarheid en toegankelijkheid. Marktpartijen zullen eerst de krenten uit de pap willen halen. Maar als warmte een vervanger wordt van gas, dan kan het niet zo zijn dat hier mensen van deze nieuwe voorziening worden uitgesloten.’

‘Maar het kan ook dat het plan nog niet volwassen genoeg is en dat je als overheid terug moet naar de tekentafel’

5. Kan de overheid het zelf of is er sprake van overheidsfalen?

Om als gemeenten duidelijkheid te krijgen over wat wel of niet geoorloofd is om zelf te doen, is het heel belangrijk om vast te stellen of er sprake is van marktfalen. In beginsel zijn warmtenetten nu een zaak van de markt, maar als de markt het niet oppakt, mag de overheid de dienst leveren zonder dat je in een staatssteun of mededingingsdiscussie terecht komt. Dit kan volgens Van Lente het beste worden vastgesteld middels een markttoets door de markt in de gelegenheid te stellen een net aan te leggen. ‘Mocht er geen respons komen vanuit de markt, dan mag je als overheid een warmtenet aanleggen of condities genereren waaronder het voor de markt interessanter is om alsnog in een warmtenet te investeren. Dit kan in de vorm van subsidies of garanties. Maar het kan ook dat het plan nog niet volwassen genoeg is en dat je als overheid terug moet naar de tekentafel.’