Jaren ’30-stijlen bouwen in de jaren ’10 van de eeuw erop. De verwijten liggen voor het grijpen: historiserend, kitsch, een ontkenning van de moderne tijd. Maar deze stijldiscussies leiden de aandacht af van andere belangrijke zaken. Want de originele jaren ’30-woningen zijn populair om meer redenen dan hun gezellige architectuur. Ik tel er vier:

  1. De stedenbouw, vaak in een (half)gesloten blokkenstructuur met private achterkanten, met veel straatbomen en beperkte parkeerruimte.
  2. De locatie, veelal op korte afstand van een oud stadshart, met vaak enige functiemenging in de buurt zelf.
  3. De historie, de verhalen die het pand of de buurt in de loop der decennia heeft opgebouwd.
  4. De medebewoners, met veel hoger opgeleiden in de progressieve, urbane cultuur: soort zoekt soort.

De moderne kopieerpogingen blijven echter meestal beperkt tot de architectuur. Bij de andere vier succesfactoren is kopiëren natuurlijk ook veel moeilijker, of zelfs onmogelijk bij de redenen twee en drie. De stedenbouw lukt meestal ook niet zo goed, al was het maar vanwege moderne parkeernormen. Het resultaat is dat er in Nederland overal nieuwe jaren ’30-wijken verrijzen die de populariteit van hun originele concurrenten trachten te evenaren, maar daar niet in slagen. Waardoor reden vier ook uit beeld raakt.

Moet dit nu tot de conclusie leiden dat nieuwe jaren ’30-woningen zinloos zijn? Dat nu ook weer niet. Liever een half ei dan een lege dop, als je dan toch uitbreidingswijken bouwt. Er is niets mis mee om architectonische voorkeuren van het volk te volgen. Maar belangrijker is dat we erkennen dat we er met het kopiëren van architectuurstijlen niet zijn. Dat een woonmilieutekort niet kan worden gecompenseerd met associërende architectuur in uitbreidingswijken. Want daarmee wordt het gemakkelijke gekopieerd, maar het essentiële niet. Het doet wat denken aan de parvenu, die wel de merkkleding van de elite kopieert, maar niet de bredere leefpatronen waar die onderdeel van uitmaakt.

Vastgoedmensen hebben het in hun business niet voor niets over drie prioriteiten: locatie, locatie en locatie. Woningbouw is dus naast woningbouw ook locatieontwikkeling, de ontwikkeling van een leefmilieu, fysiek en sociaal. Misschien moet de populariteit van jaren ’30-wijken daarom vooral worden opgevat als een roep om inbreiding, in plaats van een roep om een bepaalde architectuur. Want wie op een goede manier inbreit, ongeacht de architectuur, bedient de andere succesfactoren van jaren ’30-woningen beter. Inbreiding is woningbouw in een historischer context en geeft een antwoord op die zo gewilde stedelijkheid.

Alleen die vierde succesfactor over medebewoners blijft tricky. Want inbreiding moet natuurlijk niet synoniem worden aan gentrification. Eerder het tegendeel: met meer stadswoningen komt er stadsruimte voor een breder publiek. Ik hoop dat dat inderdaad zo uitpakt, maar stadmaken biedt helaas geen garantie voor de toekomst.

Voor de liefhebbers van moderne jaren ’30-wijken is er één geruststelling: over elf jaar kunnen we weer jaren ’30-woningen bouwen zonder anachronistische verwijten. Gegarandeerd.