Dit is een bewerkte versie van het stuk 'Verantwoord verdichten in naoorlogse wijken,' uit vakblad ROm. ROm is gratis voor ambtenaren ruimte, infrastructuur en milieu bij de rijksoverheid, provincies, gemeenten en waterschappen. Word nu abonnee en ontvang ROm #6 meteen!

Pakweg vier jaar terug berekenden onderzoekers van het Planbureau voor de Leefomgeving dat bij een hoog groeiscenario tot 2050 ongeveer 35 procent van de woonvraag geaccommodeerd kan worden in de bestaande stad. Bij een laag groeiscenario – met een lagere groei van het aantal huishoudens –zou dat zelfs 80 procent zijn. Wat opviel is dat de PBL-onderzoekers voor het bepalen van het ‘vulvermogen’ van de stad vooral uitgingen van woningbouw op on(der) benutte werklocaties.

Inmiddels zien we in de praktijk dat het onttrekken van ruimte aan het stedelijk werklandschap ten gunste van woningbouw op stevig verzet kan stuiten van ondernemers. Het lijkt zinvol om ook andere locaties te verkennen die wellicht een rol kunnen vervullen bij het voldoen aan de grote woningvraag. Veel naoorlogse wijken zijn dermate ruim opgezet, dat hier in theorie veel nieuwe woningbouw zou kunnen worden ‘inpast’. De vraag is echter hoe je dat op verantwoorde wijze doet, met oog voor bestaande stedenbouwkundige kwaliteiten en ook zittende bewoners niet al veel tegen de haren instrijkt. Over beter nog: zittende bewoners kunt laten meeprofiteren van nieuwe investeringen in de wijken.

Nieuw-West

Een van de gebieden met een groot inbrei potentieel is Amsterdam Nieuw-West, en gebied dat deel uitmaakte van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van Cornelis van Eesteren en Theodoor Karel van Lohuizen. Volgens gemeentelijk hoofdplanoloog Jos Gadet kunnen zittende bewoners van de Westelijke Tuinsteden, zoals de verzameling wijken en buurten in Nieuw-West ook worden genoemd, meeprofiteren van het toevoegen van nieuwe woningbouw.

‘Op sommige plekken kun je tot vier maal hogere dichtheden komen’

De Westelijke Tuinsteden beslaan pakweg een vijfde deel van het gebouwde gemeentelijke oppervlak en liggen aan de buitenzijde van de Amsterdamse Ringweg A10. Die ringweg functioneert volgens Gadet als een waterscheiding tussen twee werelden. De A10 martkeert niet alleen de overgang tussen de vooroorlogse stad en de naoorlogse stad met haar twee totaal verschillende stedenbouwkundige opvattingen; er zijn ook grote sociale verschillen. Binnen de ringweg is het gemiddelde opleidingsniveau hoger, zijn de salarissen beter en zijn voorzieningen als OV-bereikbaarheid, toegang tot cultuur en onderwijs van een hoger niveau. 'Met een gericht verdichtingsprogramma zou je een deel van de woonvraag die zich nu vooral richt op het gebied binnen de ringweg A10, kunnen ombuigen naar de naoorlogse stad', zegt Gadet. ‘Daarmee kun je draagvlak creëren voor nieuwe voorzieningen en werk, ook voor de huidige bewoners. Bovendien kan een betere bevolkingsmix bijdragen aan meer sociale mobiliteit.’ 

Interactiemilieus

Architectuurhistorici en oorspronkelijke bewoners stellen zich volgens Gadet echter fel teweer tegen elke aantasting van wat in zijn ogen een 'overdaad' aan groen en openbare ruimte is. Overdaad schaadt, vindt de planoloog. ‘Het ontbreken van schaarste maakt het groen per saldo juist veel minder waard.’

'Bewoners van Nieuw-West omarmen hun wijk. Ze waarderen het alom aanwezige groen'

De kritiek van de hoofdstedelijke planoloog op de 'naoorlogse stad' gaat niet alleen over het 'overmatige' groen. Door de keuze destijds om voorzieningen te concentreren op naar binnen gerichte winkelpleinen tussen de bebouwing, ontbreekt volgens Gadet het leven op straat. Hij zou het juist willen omkeren, winkels en voorzieningen naar de straat brengen, waardoor ruimte tussen de gebouwen vrijkomt voor het eventueel toevoegen van woningbouw.

[tekst gaat na kader verder]

'Ruimte voor 15.000 nieuwe woningen'
Wat is het theoretische vulvermogen van 'Nieuw-West'? We stelden deze vraag aan Gert Jan Hagen, oprichter-directeur van Springco Urban Analytics. Hagen deelde per buurt in de Westelijke Tuinsteden de bruto oppevlakte door de oppervlakte van de panden (woningen, kantoren, retail, bedrijven) waarmee hij de floor space index (FSI) vaststelde. 'Dit is een veel gebruikt maat voor dichtheid.' De FSI van de Westelijke Tuinsteden is 0,45. 'Omdat het om bruto oppervlakte gaat, zit ook de Sloterplas hierin. Zonder Sloterplas stijgt de fsi naar 0,48.'
​Andere buurten in Amsterdam hebben een aanzienlijk hogere FSI, zoals de Rivierenbuurt (0,65), de Beethovenbuurt (0,85), de Vondelparkbuurt Oost (1,28) en de Bloemgracht (1,29). Het Planbureau voor de Leefomgeving komt volgens Hagen tot iets andere waarden, maar constateert eveneens dat de Rivierenbuurt ongeveer 1/3 hogere dichtheid heeft dan de Westelijke Tuinsteden. 'De Rivierenbuurt wordt over het algemeen gezien als een rustige stedelijke wijk met een hoge woon- en leefkwaliteit. Als je in de Westelijke Tuinsteden een woon- en leefmilieu à la de Rivierenbuurt zou willen realiseren, dan zou je in theorie 35% meer woningen kunnen realiseren. Dat zijn 15.000 woningen. Omdat er al woningen staan, zal je wel woningen moeten slopen om die verdichtingsslag te kunnen maken.'

 

Twee opgaven vallen volgens Gadet samen: de ‘anti-stad’ (zoals hij de op modernistische leest geschoeide Westelijke Tuinsteden ziet) van een nieuwe stedelijkheid voorzien, waardoor ruimte komt voor nieuwe interactiemilieus die de Westelijke Tuinsteden nu node missen, en tegelijk ruimte creëren voor een aanzienlijk volume nieuwe woningbouw. Daar zijn nieuwe woningzoekenden mee geholpen en ook de zittende bewoners, die kunnen profiteren van nieuwe voorzieningen waarvoor de nieuwe bewoners extra draagvlak genereren.

AUP blijft actueel

‘Bewoners van Nieuw-West omarmen hun wijk. Ze waarderen het alom aanwezige groen. Dat mag je zeker meewegen als je denkt aan inbreiding', zegt Anita Blom, specialist weder-opbouw (1945-1965) bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. ‘Focus op stedenbouwkundige aanknopingspunten’, is dan ook haar devies. Samen met stadssocioloog Ivan Nio en architect en stedenbouwkundige Wouter Veldhuis van Bureau Must, deed ze uitgebreid onderzoek in Nieuw-West.

'Een heel belangrijke constatering die wij verder deden is dat de nieuwe middenklasse van mensen met een voornamelijk niet-westerse migratieachtergrond die in de wijk zijn opgegroeid naar de Westelijke Tuinsteden terugkeren omdat zij er goede herinneringen aan hebben. Zij zien potentie om Nieuw-West vanuit hun eigen wensen te laten groeien. Het is een ontwikkeling die interessant is, maar door beleidsmakers zelden worden gezien. Laat staan omarmd.’

‘Wat ik ook vaak merk is dat de gemeentelijke planologen eigenlijk vinden dat woningen vanaf de straat moeten zijn ontsloten. In de Westelijke Tuinsteden staan blokken juist in het groen en dat moet volgens mij zo blijven. Een van de meest herkenbare elementen van Nieuw-West is misschien wel dat de straat altijd aan één kant open is. Dus als het bouwblok aan de linkerzijde van de straat gesloten is, is de rechterzijde onderbroken, bijvoorbeeld doordat gebouwen dwars staan. Dat geeft lucht. Er zit een patroon in en dat vind ik het enge van ondoordacht ingrijpen: zonder analyse van het bestaande kun je de eenheid verstoren waardoor je nooit meer een goede structuur krijgt.’

De principes van het AUP bewijzen volgens Blom nog steeds hun waarde. ‘Wij zijn niet tegen ingrijpen, maar zorg ervoor dat er altijd een stedenbouwkundig plan onder ligt.’

Vier basisprincipes

Gadet is het wat dat betreft met Blom eens. Hij refereert aan het gebied tussen de Ringweg A10 en de spoor- en metrolijn die dwars door Nieuw-West loopt, als voorbeeld van hoe het fout kan gaan. Hier zijn ogenschijnlijk achteloos gebouwen toegevoegd, zonder dat er is nagedacht over de aanhechting in het bestaande stedenbouwkundig weefsel. Om het in het vervolg beter te doen, ontwikkelde Gadet met een aantal collega’s een intern visiedocument Gebiedsontwikkeling Ringzone West. Deze visie heeft geen status, het is geen beleid, maar wordt intern al wel gebruikt als inspiratiebron bij gebiedinrichtingsvraagstukken. ‘De essentie van het stuk is dat je de vooroorlogse stad en de naoorlogse stad beter aan elkaar probeert te knopen. Daarvoor hanteren we vier basisprincipes:

  1. Verbindt straten – met name stadstraten – beter met elkaar in die overgangszone tussen de vooroorlogse en de naoorlogse stad, zodat er grote verbindingslijnen ontstaan. In de naoorlogse stad heb je soms straten die zomaar ophouden. Een straat gaat ergens naar toe en sluit ergens op aan;
  2. Klap voorzieningen om van binnen naar buiten, zodat je adressen aan de straat maakt. Dit genereert extra levendigheid, en zorgt er voor dat het stratenpatroon van de functionalistische wederopbouwstad beter aansluit op de vooroorlogse stad. Zo ontstaat een hechter verband;
  3. Maak de openbare ruimte veel aantrekkelijker en borduur daarbij voort op de groenblauwe kwaliteiten die de naoorlogse plannen wel degelijk hebben. Dus neem bestaande kwaliteiten als uitgangspunt;
  4. Als je stap 1, 2 en 3 hebt doorlopen, kun je samen met de stedenbouwkundigen en architectuurhistorici kijken naar de vraag waar je optimaal en mooi kunt verdichten. Toevoegen is daarbij het uitgangspunt. Sloop moet je zoveel mogelijk vermijden. 

‘Op sommige plekken kun je tot vier maal hogere dichtheden komen’, stelt Gadet, en op sommige plekken helemaal niet. ‘Aan de Burgemeester Röellstraat bijvoorbeeld staan nu veel eengezinswoningen in laagbouw en ik kan mij voorstellen dat je daar stevig kunt verdichten. Daarentegen is de  dichtheid in de omgeving van de Comeniusstraat al hoog en daar kun je hooguit denken aan een etage erbij zodat je komt tot een kwart hogere dichtheid.’

Bewonerswensen

Blom is niet per se tegen verdichting. Maar waar Gadet zinspeelt op het creëren van meer stedelijkheid door de creatie van stadsstraten met een stevig inhoudelijk programma, opteert Blom voor een variant waarbij wordt voortgeborduurd op de bestaande stempelbouw waar infrastructuur en woonvlakken van elkaar gescheiden zijn. Daarin is volgens haar ruimte voor enkele hoogbouwtorens en hier en daar wat strokenbouw. Daarnaast zou volgens Blom geëxperimenteerd moeten worden met nieuwe, experimentele typen van woningbouw die de Westelijke Tuinsteden kunnen verrijken zonder afbreuk te doen aan het stedenbouwkundige concept, zoals urban villa’s van circa zes lagen met een iets breder basis dan de top, of terrasflats.

'Je kan nog zulke mooie plannen hebben, als je anno 2019 bewoners niet mee krijgt, wordt het heel lastig om die plannen te realiseren', stelt communicatie-expert Marion van der Voort. Zij is betrokken bij een inbreidingsproject in de Utrechtse wijk Overvecht waarbij gebiedsontwikkelaar BPD op de plaats van twee te slopen flats met oorspronkelijk tachtig sociale huurwoningen 140 middenhuur- en koopwoningen wil terugbouwen. Daarvoor in ruil bouwt BPD elders in de stad sociale huurwoningen voor Mitros terug, onder meer in de Merwede Kanaalzone: een stevig inbreiding dus. ‘De flats stonden al lang op de nominatie om gesloopt te worden’, vertelt Van der Voort. ‘Er zaten bij elkaar nog vijf reguliere huurders in. Plannen voor sloop-nieuwbouw zijn al oud. Maar het is een vak apart om bij omwonenden support te krijgen voor zo’n ingreep in de bestaande stedenbouwkundige structuur. Ook hier is weerstand tegen de plannen.’

Procesopgave

Denkend aan verdichting in de Westelijke Tuinsteden benoemt Van der Voort drie aspecten. ‘Je plan kan nog zo mooi zijn, voor omwonenden betekent stedelijke verdichting gewoon verlies van ruimte. Als je dit als gemeente, ontwikkelaar of corporatie afdoet met een brief in de bus en een oproep om te komen naar een bewonersbijeenkomst, dan sta je al met één-nul achter. Mensen worden boos op het instituut en gaan daar tegen tekeer op het internet waar de politiek vaak naar luistert. De enige remedie om bewoners niet tegen je in het harnas te jagen, en kans te maken op draagvlak, is direct persoonlijk contact. Je moet dus letterlijk aanbellen. In Overvecht hebben we dat gedaan met het bureau Jonge Honden: een groep slimme twintigers die langs de deuren ging en de boodschap helder aan bewoners probeerden over te brengen. Van instituten weer personen maken is belangrijk.’

Een ding is volgens Van der Voort zeker: bewoners van de Westelijke Tuinsteden zullen een verdichtingsslag niet gedwee over zich heen laten gaan, net als de ondernemers in het Westelijk Havengebied de oprukkende stad een halt toeroepen. ‘Het is een totaal ander samenleving dan vijftig jaar geleden. Het komt anno 2019 aan op overtuigen, op het zoeken naar win-wins. Iedereen zoekt naar draagvlak, maar niemand weet wat dat precies is of wanneer dat voldoende is. Soms moet je accepteren dat niet iedereen het ermee eens is. Inbreiden is vooral een procesopgave. En als je dat goed doet, dan levert het misschien wel betere plannen op.’