De nieuwe ambities wijken af van de plannen in de Nationale Woonagenda, waar gesproken werd van 75.000 woningen per jaar. Als de plannen worden uitgevoerd, valt het woningtekort - nu nog 3,8 procent - in 2030 lager uit dan in eerdere prognoses: 2,4 procent, in plaats van 2,6 procent. Daarmee komt vanaf 2021 een afname van de spanning op de woningmarkt in zicht. Zaak is nu dat de plannen daadwerkelijk leiden tot veel nieuwe woningen. Dat schrijft minister Ollongren (BZK) bij de Inventarisatie Plancapaciteit die zij op donderdag 28 mei met de jaarlijkse Staat van de Volkshuisvesting naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.
De onlangs gemelde terugval in het aantal verstrekte bouwvergunningen onderstreept de noodzaak dat regio’s hun plancapaciteit (bouwgrond) weten om te zetten in daadwerkelijke productie, aldus de minister. De minister wijst daarbij op het onderscheid tussen harde en zachte plancapaciteit. Bij harde plancapaciteit zijn de procedures doorlopen en bestemmingsplannen gewijzigd waardoor woningbouw vlot van start kan. Bij zachte plancapaciteit gaat het om gebied dat geschikt is voor woningbouw maar waar procedures nog niet zijn gestart.
De minister roept de partijen op om niet alleen te focussen op de uitbreiding van de harde plancapaciteit maar juist op plannen die snel uitvoerbaar zijn en meteen veel woningen opleveren. Soms liggen harde plannen waarvoor het bestemmingsplan al klaar is, jaren op de plank, terwijl andere zachte plannen bij nader inzien snel te realiseren zijn. Gemeenten moeten volgens de minister daarom goed de kwaliteit van de verschillende bouwplannen beoordelen en voorrang geven aan snel realiseerbare plannen. Daarop ligt ook de nadruk bij de woondeals die de minister met de 5 meest gespannen regio’s sluit.