Dit artikel verscheen eerder in vakblad BT Magazine. BT Magazine is hét vakblad voor iedereen die zich bezighoudt met regionale innovatiekracht en vestigingsklimaat. Meer informatie of een nummer gratis inzien? Klik dan hier.
Een belangrijk deel van de regionale economische groei wordt bepaald door de aanwezigheid van sectoren en innovatieve clusters met groeipotentie en door een aantrekkelijk vestigings- en ondernemingsklimaat. De regio’s hebben zelf grote invloed op het ondernemingsklimaat en kunnen daarmee het verschil maken ten opzichte van andere gebieden.
Onderstaande kaarten zijn het resultaat van de berekeningen voor de verwachte economische groei en werkgelegenheidsontwikkeling in 2019. Uit de kaarten is een aantal conclusies te trekken voor de Nederlandse regio’s.
1. De regio’s rond Amsterdam en Eindhoven maken het verschil
De gebieden Amsterdam/Schiphol, Almere en Brainport Eindhoven vormen in 2019 de belangrijkste economische groeiregio’s van ons land. Ook in andere, naburige Randstedelijke en Brabantse/Limburgse regio’s ligt de geraamde groei van het bruto regionaal product over het algemeen ruim boven het landelijk gemiddelde. De Brainportregio scoort al jaren hoog, omdat zij een innovatieve, industriële kenniseconomie bezit die internationaal het verschil maakt. Oost-Zuid-Holland en Zuidoost-Utrecht profiteren door hun logistieke kracht van de gunstige ontwikkelingen in grote delen van de Randstad. Verrassende runners-ups nemen we waar bij kleinere economische regio’s, zoals Overig Noordoost-Brabant, Noord- en Zuid-Limburg, en Noordoostpolder-Urk. Daarmee lijkt de positieve uitstraling van de Brainport die al waarneembaar was in Midden-Brabant en Stadsgewest ’s-Hertogenbosch zich verder uit te breiden naar geheel Zuidoost-Nederland. Dit zijn stuk voor stuk regio’s met een gunstige economische sectorstructuur én een goed regionaal vestigings- en ondernemingsklimaat.
2. Divers beeld in stedelijke gebieden
In de rest van Nederland blijft het regionaal beeld divers. Er is sprake van een grote middenmoot van regio’s die net boven het Nederlands gemiddelde scoort. Zuidwest- en Noord-Overijssel (met als groeimotoren Deventer en Zwolle) en Veluwe (Apeldoorn/Ede) zijn daarvan de belangrijkste voorbeelden. Een aantal stedelijke regio’s blijft daarbij nog steeds achter, zoals Den Haag, Alkmaar, Hilversum en in mindere mate Arnhem/Nijmegen, Breda en Leeuwarden op de kaart laten zien. Ze groeien wel, maar minder hard dan op basis van hun omvang en ligging mocht worden verwacht.
3. Grote verschillen binnen Noord-, Oost- en Zuid-Nederland
Binnen Noord-Nederland zijn de regio’s Groningen, Emmen en Zuidwest-Friesland verantwoordelijk voor een bovengemiddelde groei, waarbij de cijfers voor Groningen opnieuw gecorrigeerd zijn voor de aardgaswinning. Qua werkgelegenheid is vooral de stad Groningen een banenmotor, maar het aantal gewerkte uren groeit ook in Delfzijl e.o. en Zuidoost-Friesland naar verwachting goed door. In Oost-Nederland laten de regio’s in de provincie Overijssel en Veluwe relatief hoge economische groeicijfers zien, al neemt de werkgelegenheid er relatief minder snel toe. De gunstige ligging van deze regio’s als knooppunten tussen Noord- en Oost-Nederland, respectievelijk Noord-Duitsland en Scandinavië zijn daar mede debet aan. In Zuid-Nederland blijven Zeeland en Midden-Limburg achter bij de groei in de omliggende gebieden.
4. Zuidvleugel Randstad groeit economisch minder door dan de Noordvleugel en Brainport
Behalve in de regio’s Delft en Westland en het kleine Overig Groot-Rijnmond (vooral Zuid-Hollandse eilanden) liggen de groeicijfers beneden het landelijke gemiddelde. De minder gunstige ontwikkeling van de havenindustrie en -logistiek in Rotterdam speelt daarbij zeker een rol. Agglomeratie Den Haag laat wel, samen met Delft en Westland, een gunstige werkgelegenheidsontwikkeling zien in vergelijking met de rest van Zuidvleugel, al blijven de jaarcijfers vanaf 2014 wisselvallig.
5. Werkgelegenheid groeit niet overal even hard mee
Bij de werkgelegenheidsprognose ontstaan verschillen met het kaartbeeld uit voorgaande jaren. Uit de nieuwe prognosekaart (hieronder) blijkt dat de hoogste werkgelegenheidsgroei, in gewerkte uren, niet meer plaatsvindt in de traditionele economische groeiregio’s in de Noordvleugel van de Randstad. Hier is duidelijk sprake van een faseverschil in de economische conjunctuur. De economie herstelde zich hier het eerst, vanaf 2014. Als gevolg daarvan groeide de werkgelegenheid in deze gebieden ook weer opnieuw én snel. Die groei vlakt, mede door de knelpunten op de arbeidsmarkt in de Noordvleugel, nu af terwijl hij in Den Haag/Delft en Westland alsmede in de intermediaire zone (Gelderland, Overijssel) en de periferie (Noord-Nederland) nog wel mogelijk is. Uitzondering op deze ontwikkeling is de stabiele werkgelegenheidsgroei in de Brainport Zuidoost-Nederland.
De groei van de werkgelegenheid, uitgedrukt in totaal gewerkte uren (werknemers en zelfstandigen samen in werkelijk gewerkte uren), varieert sterk tussen de regio’s, al zijn de onderlinge verschillen in procentpunten uitgedrukt kleiner dan bij de economische groei. Het CPB gaat voor 2019 uit van een nationale groei van het aantal gewerkte uren met 1,5%. Voor 2018 houdt men rekening met een stijging van 2,3%. Met andere woorden, de arbeidsproductiviteit, het verschil tussen economische groei en groei van de werkgelegenheid neemt in 2018 met 0,3%-punt en in 2019 met 0,7%-punt toe. In 2017 bedroeg dit verschil nog 1,0%-punt.
6. Hoge economische groei vooral bepaald door gunstige regionale omstandigheden
In dit artikel hebben we tot nu toe aandacht besteed aan de totale ontwikkeling van het bruto regionaal product en de werkgelegenheid in gewerkte uren. Het is ook interessant te weten hoe die regionale ontwikkeling nu is samengesteld. Met behulp van de resultaten uit de regionale shift-and-shareanalyse die we ook gebruikt hebben voor de prognose, kunnen we een onderscheid maken tussen verschillende componenten van groei en krimp in de regionale economie. In de eerste plaats is dat de nationale component, een indicator voor de (inter)nationale conjunctuur. Vervolgens kijken we naar de sectorsamenstelling van de toegevoegde waarde, de structuurcomponent. Bestaat die in vergelijking met de rest van Nederland uit veel groeiende en weinig krimpende sectoren? En dan blijft er nog een restcomponent over. Die component bestaat uit een combinatie van regionale omstandigheden zoals ligging en bereikbaarheid, vestigings- en ondernemingsklimaat, succesvol ondernemerschap en economisch beleid, de zogenoemde regionale component.
Voor een van de sterkste groeiers van de afgelopen twee decennia bijvoorbeeld, Almere, wordt de economische groei voor 43% bepaald door de nationale ontwikkeling, voor 6% door een relatief gunstige sectorstructuur en maar liefst voor 52% door regionale omstandigheden. Zetten we daar een naburige, maar traag groeiende regio als Gooi en Vechtstreek tegenover, dan valt direct het verschil op: de nationale ontwikkeling is zeer dominant met 130%, de gunstige sectorstructuur is eveneens positief met 30%, maar de regionale component compenseert negatief met 67%. Met andere woorden, regionale omstandigheden in Gooi en Vechtstreek drukken de potentiële economische groei die vanuit (inter)nationale conjunctuur en gunstige sectorstructuur mogelijk zou zijn, naar beneden.
In aansluiting op de voorlopige economische groeicijfers 2017 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, november/december 2018) en de ramingen voor 2018 en 2019 van het Centraal Planbureau (CPB, december 2018) zijn door Rienstra Beleidsonderzoek prognoses gemaakt voor de ontwikkeling van de economie en de werkgelegenheid in de COROP(-plus)gebieden in 2019, de regionale indeling van het CBS.
Het CPB gaat voor dit jaar uit van een groei van het bruto binnenlands product met 2,2%, 0,4%-punt lager dan in 2018 het geval was. De hier gepresenteerde regionale verwachtingen zijn gemaakt met de module ‘economische verwachtingen voor de korte (1-2 jaar) termijn’ in het ruimtelijk-economisch prognosemodel REPROG. Daarbij wordt gebruikgemaakt van regionale shift-and-shareanalyse, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de nationale ontwikkeling, maar ook met de kwaliteit van de economische sectorstructuur en die van het regionale ondernemings- en vestigingsklimaat.