Kort geleden hoorde ik dat Amsterdam pas in 2015 weer zijn eerste ruimtelijke ontwikkelbesluit nam. In de jaren ervoor lag planvorming vrijwel stil vanwege de economische crisis. Naar verluidt pleitten veel ambtenaren destijds voor anticyclische strategieën: middenin de crisis risicodragend doorgaan met planontwikkeling, om daarmee het economische dal te vullen. Als de markt de boel even niet aan de praat kan houden, dan moet de staat het maar doen. Veel economen vinden dat verstandig. Maar het kwam er destijds toch niet van. Financieel zag alles er te beroerd uit, veel boekhoudkundige seinen stonden op rood. Nagenoeg de enige bouwprojecten die doorgingen, waren die onder (collectief) particulier opdrachtgeverschap. De leefwereld onder de ontwikkelaars wist dus nog vrolijk voort te ploeteren, terwijl de systeemwereld zichzelf had vastgedraaid.

De leefwereld die crisisbestendiger blijkt dan de systeemwereld: het geeft te denken. Amsterdam was hierin de enige niet. In heel Nederland zakte de bouwproductie in, duizenden bouwbedrijven gingen in de jaren rond 2012 op de fles. De bouwsector is daarvan nog steeds niet hersteld, wat mede onze moeite veroorzaakt om de huidige bouwambities gebouwd te krijgen. De systeemwereld heeft met procyclische reflexen onze crisis verdiept, terwijl goede systemen ons er juist voor zouden moeten behoeden. Zijn onze systemen wel opgewassen tegen hun taak?

Lef tonen in tijden van crisis

Het valt individuele gemeenten nauwelijks te verwijten. Gangbare financiële regels hielden ons allen gevangen. Maar moeten we daar vrede mee hebben, of moeten we ervan leren? Moeten we altijd wel braaf onze regels volgen? Moeten ontwikkelregels in crisistijd wel dezelfde zijn als in tijden van economische voorspoed? Vereist een crisis juist niet meer lef? De grootschalige redding van banken in 2008, en later SNS nog in 2013, kon volgens de gangbare regels natuurlijk ook niet. Toch deden we het, met vele miljarden, omdat het water ons aan de lippen stond. Het was de ultieme vorm van anticyclisch beleid. Kan dat in minder extreme vorm ook niet in de ruimtelijke ontwikkeling?

De crisis- en herstelwet beoogde in 2010 ten dele wat ik hier betoog. Maar die ging vooral over infrastructurele werken en was vooral gericht op efficiëntere procedures. Dat beviel blijkbaar zo goed, dat de wet in 2013 permanent is geworden. En daarmee is dit instrument per definitie niet meer anticyclisch. Want hij wordt ook gehanteerd in hoogconjunctuur.

Nieuw is het niet

Ik blijf het gevoel houden dat de ruimtelijke sector Nederland kan helpen om zachter door crisissen te komen. Laten we het Keynesiaanse planologie noemen. Het is een groot onderwerp, dat ook ik niet helemaal overzie. Maar nieuw is het niet. Al in de jaren dertig waren er vele werkverschaffingsprojecten van staatswege om de marktluwte te overbruggen. Zo is onder meer het Amsterdamse Bos aangelegd. Weliswaar op een dwangarbeid-achtige wijze die we nu niet meer zouden doen, maar het onderliggende idee blijft het overdenken waard.

De huidige hoogconjunctuur blijft natuurlijk niet. Wat doen we bij het eerstvolgende economische dal? Verdiepen we dat dal dan opnieuw door ruimtelijke planvorming massaal stil te leggen? We hebben het nu zo druk met ontwikkelen, dat slechts weinigen daarover na lijken na te denken. Bij deze roep ik op om dat wel te doen. Want wie niets van de geschiedenis leert, is gedoemd haar te herhalen.