Dingen plannen in plaats van dingen laten ontstaan: het wordt vaak onbewust en met de beste bedoelingen veroorzaakt door juristen, planeconomen, bestuursadviseurs, normen, verkeersmodellen enzovoorts. Een collega zei me laatst: “Wat je hier allemaal afgestemd moet hebben voor een concept-investeringsbesluit, is echt een beetje te gek.” En dat betrof nota bene een gebied dat zich ‘organisch’ zou moeten ontwikkelen.

In Almere hebben ze Oosterwold. Ze ontwikkelen daar radicaal organisch. Het is zelfs onduidelijk wie ‘ze’ is, de gemeente doet er weinig. Mensen bouwen er rauw en vrij aan hun woondroom. Hoe het er uit komt te zien, weten we pas als er uitgebouwd is. Maar het is weilandbouw: inefficiënt in ruimtegebruik, gericht op automobiliteit. Veel grond voor weinig mensen, dus alleen geschikt voor een organische elite. Kan zoiets ook stedelijk?

In Istanbul hebben ze ‘gecekondu’s’. Dat zijn eindeloze informele stadswijken die de afgelopen decennia illegaal door immigranten zijn opgericht, tijdens de fenomenale stedelijke groei van drie naar pakweg vijftien miljoen inwoners. De bouw van wijken ging er sneller dan het ontwerp, waterleiding en elektra kwamen er pas als de huizen er al lang stonden. Doodeng voor planners, maar de boel functioneert. In een hoge dichtheid, met soms verrassende kwaliteiten. Istanbul is weliswaar geen Parijs, maar ook geen derdewereldstad. Zou zo’n  ontwikkelmodel, met een iets betere sanitatieplanning, in Nederland kunnen?

'Doodeng voor planners, maar de boel functioneert'

Eigenlijk moet je deze vraag niet aan planologen of stedenbouwkundigen stellen. Je vraagt een bakker ook niet om nu eens geen deeg te kneden. Toch zou ik onze zware planningscultuur eens willen uitdagen met lossere urbane proeftuinen. Westerse gecekondu’s, stedelijke Oosterwolds. Want laten we eerlijk zijn: zo populair zijn de vruchten van onze moderne planning niet. De meest gewilde plekken dateren meestal van (ver) voor de Tweede Wereldoorlog. Bescheidenheid past dus de moderne professional, inclusief de critici op deze column.

Zou een vermindering van professionele invloed iets kunnen opleveren dat de harten werkelijk beroert? Zouden we een flinke stedelijke plek durven aanwijzen waar veel beleid niet geldt, zonder noemenswaardig bestemmingsplan? Waar mensen er zelf kleur aan geven, als een soort placemaking in radicale vorm? Van onderop, zonder alsnog in de eendenkooi verzeild te raken?

'Zou een vermindering van professionele invloed iets kunnen opleveren dat de harten werkelijk beroert?'

Natuurlijk zie ik beren op de weg: regels, ruzie, regie, noem maar op. Ik ben planoloog genoeg om te zien dat het niet helemaal zonder sturing gaat. Het belangrijkste sturingsprincipe lijkt me duidelijk: alleen kleine kavels, alleen kleine partijen. Want anders drukken grote ontwikkelaars met hun masterplannen al het organische eruit. Dan wordt de wijkontwikkeling niet gestuurd door anonieme overheden, maar door commerciële conglomeraten. Dat zou de noemer ‘organisch’ niet mogen dragen.

Het kan mislukken. Natuurlijk. Maar zou dat erg zijn? Niemand wordt verplicht om eraan deel te nemen. Vrijheid blijheid. Bovendien zijn veel fouten herstelbaar. Fouten rechtbreien: ook dat is organische ontwikkeling. Daar leren we van. Een collega van mij zegt te zijn afgestudeerd op planningslessen uit sloppenwijkontwikkeling. Kijk, dat bedoel ik nou: niet denken vanuit beleidskaders en risico’s, maar vanuit sloppenwijken. Dat dat iets vrijers, leukers en meer democratisch zou kunnen opleveren dan een gemiddelde Vinexwijk, krijg ik maar niet uit mijn hoofd.

Misschien ben ik een dromer. Maar zoals John Lennon zong: ik ben de enige niet.