‘Mensen moeten het idee hebben dat zij elk moment naar het station kunnen. De trein komt toch iedere tien minuten,’ zegt de staatssecretaris tegen de Volkskrant. Met de veelvuldig rijdende treinen tussen de negen steden wil van Veldhoven een antwoord bieden op toenemende forensenstromen en klimaatuitdagingen. De steden in kwestie zijn de G4 en Breda, Eindhoven, Arnhem, Nijmegen en Zwolle.
Wie moet betalen?
Het realiseren van de plannen komt echter wel met een hoog prijskaartje, terwijl binnen het huidige regeerakkoord geen geld is gereserveerd voor grote infrastructurele ingrepen die de frequentere verbinding mogelijk moeten maken. Van Veldhoven hoopt een mogelijke medefinancier in de vastgoedsector te vinden. Tegen de Volkskrant zegt zij hierover ‘Vastgoedontwikkelaars bijvoorbeeld zien hun kantoorpanden veel meer waard worden als er een nieuw station in hun buurt wordt gebouwd. Laten we kijken op welke manier zij kunnen bijdragen aan de kosten. Dat kunnen we weer investeren in het vervoer elders in Nederland.’
Jan Fokkema, directeur van ontwikkelaarsvereniging NEPROM, reageert: ‘Het is heel positief dat de staatssecretaris met dit plan komt. Ze heeft oog voor het feit dat stedelijke ontwikkeling, mobiliteit en het stedelijk netwerk sterk met elkaar samenhangen. Het inzicht dat je nieuwe woon- en werklocaties goed moet ontsluiten was na de VINEX-opgave een beetje achter de horizon verdwenen, dus het is goed dat het nu centraal staat.’
'Doorrekenen op bewoners kan niet
Tegelijkertijd waarschuwt de NEPROM-directeur voor al te hoge verwachtingen van vastgoedsector als medefinancier: ‘Ik wil de verwachting temperen dat dat je bestaand of nieuwe vastgoed als melkkoe kunt gebruiken voor de aanleg van nieuwe, hoogwaardige infrastructuren als het spoorwegnet waar de staatssecretaris het over heeft.’ De investering zou namelijk bij bewoners terug verdiend moeten worden, terwijl dat niet mogelijk is. Fokkema illustreert dit met de recente ontwikkeling van de A2-tunnel te Maastricht: ‘De vastgoedbaten van het ondertunnelen van de A2 in Maastricht zijn groot, maar dat betekent niet dat je de benodigde investering kunt ophalen bij de bewoners van de omliggende huizen, waarvan de waarde met 500 miljoen euro is gestegen. Zo werkt dat helaas niet. De eigenaren van die panden zijn niet zomaar bereid om de waardegroei als belasting af te staan.’
Fokkema: ‘Wij zijn als ontwikkelaars gewend om een bijdrage te doen aan publieke voorzieningen, maar het overgrote deel van de kosten van nieuwe infrastructuren en openbaarvervoervoorzieningen zal toch uit de algemene middelen moeten komen. Daar dragen de kopers van onze gebouwen indirect aan bij via de onroerende zakenbelasting (OZB). En die OZB neemt toe als de vastgoedprijzen stijgen door investeringen in bijvoorbeeld hoogwaardig openbaar vervoer. Zo creëert een publieke investeringen in infrastructuur zijn eigen inverdieneffect.’