Volgens Johan Vlug was de gemene deler van het congres in de breedste zin van het woord het stedelijk groen van kleinschalige projecten zoals de aanleg van gevelgroen tot de natuurgebieden om en naast de stad. Vlug: ‘Gerelateerde en actuele onderwerpen waren het klimaat – als het gaat om hittestress, droogte en wateroverlast – sociale samenhang en gezondheid. Mondiaal gezien trekken meer en meer mensen naar de stad en dit heeft allerlei gevolgen, waarbij het groen nogal eens wordt opgeofferd voor nieuwbouwprojecten. De parken en de groene verbindingen leveren een belangrijke bijdrage om de steden leefbaar te houden en om antwoorden te bieden op het veranderde klimaat. En vergeet niet wat de impact van parken op de sociale cohesie is.’
Klimaat
Argumenten als het veranderde klimaat zijn, met name de laatste jaren, aanleidingen voor steden om te vergroenen. De voornaamste redenen internationaal gezien om in het stedelijk groen te investeren, zijn dus de sociale en leefbaarheidsaspecten. Dit was een van de conclusies van beide landschapsarchitecten naar aanleiding van dit wereldcongres.
‘Landschapsarchitectuur gaat niet meer enkel om het ontwerpen en plannen van de ruimtelijke omgeving’
Nu de nadruk meer op beleving en sociale cohesie komt te liggen in het ontwerp van parken, betekent dit dat de professie van landschapsarchitect aan het veranderen is? Pieter Arkenbout: ‘Ja. Landschapsarchitectuur gaat niet meer enkel om het ontwerpen en plannen van de ruimtelijke omgeving. We waren al gewend om integraal te werken, want ons vak staat nooit op zichzelf. De laatste jaren zie je dat de landschapsarchitect meer en meer de rol van de verbinder krijgt. Met alle ontwikkelingen in de buitenruimte is de landschapsarchitect zowel vormgever als regisseur. Middels het ontwerp zorgen we ervoor dat mensen gestimuleerd en geënthousiasmeerd worden om te recreëren, te bewegen en elkaar te ontmoeten. En we hebben dus ook rekening te houden met klimaatadaptatie.’
Urgentie
Arkenbout vindt deze ontwikkeling voor zijn vak heel positief. ‘Wat we hiermee zien is dat de “wens voor groen een eis voor groen” aan het worden is. Dit is een prachtige opsteker, want hiermee zitten we bij de opdrachtgevers aan de eisenkant in plaats van aan de wensenkant.’
Vlug en Arkenbout zijn het erover eens dat door het veranderde klimaat de urgentie van kwalitatief goed groen in de stad toeneemt. Veel steden zien in dat middels groen een positieve bijdrage kan worden geleverd aan de leefbaarheid. Arkenbout: ‘Een stad als Sydney kampt al decennia met weersextremen, zoals droogte en wateroverlast. Bij de aanleg van de parken zie je dan ook dat daar rekening mee wordt gehouden. Zo kent deze stad, net als Melbourne overigens, een bomenplan dat is aangepast aan het klimaat en wordt er in diverse parken ondergronds water geborgen.’
Natuur beleven
Op de vraag aan Arkenbout waar zijn inleiding op het congres over ging, vertelt hij dat hij inzoomde op de uitdaging waar stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten momenteel voor staan. Namelijk het evenwicht bewaren tussen het behoud van huidig natuurlijke kapitaal en het ontwikkelen van bebouwde omgeving die daarbij inspeelt op de wensen van de inwoners. Als voorbeeld haalt hij de stad Utrecht aan waar rondom het Jaarbeurskwartier een grote stadsvernieuwing gaande is. ‘Er worden daar twee groene woontorens gerealiseerd. De hoogste toren, met de naam Wonderwoods, is geïnspireerd op het project Bosco Verticale in Milaan. De landschapsarchitecten van Arcadis werken samen met de architect Boeri aan het ontwerp van Wonderwoods.
Het verticale groen en de groene daken van de woontorens komen in verbinding te staan met de groene daken in de omgeving, maar ook op maaiveldniveau vindt aansluiting plaats met de bestaande groenstructuur. Het vernieuwende hieraan is dat het groen met elkaar in verbinding komt te staan en dat is goed voor de biodiversiteit. Een reeks van groene daken op de derde verdieping van de nieuwe gebouwen wordt openbaar toegankelijk en aan elkaar gekoppeld waardoor een bijzonder landschap ontstaat op hoog niveau. Het interessante aan deze ontwikkeling is dat ook de behoefte van de mens hierbij nadrukkelijk centraal komt te staan. In het verleden werden vaak door stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten plannen bedacht voor inwoners.
Beleving centraal
Dit voorbeeld uit Utrecht laat juist het tegenovergestelde zien. De mens en zijn behoefte zijn het uitgangspunt en dat zie je dus vervolgens terug in de kwaliteitscriteria waar de buitenruimte aan moet voldoen. Beleving staat daarbij centraal en dat bereik je onder meer door natuur en architectuur met elkaar te verbinden, want de inwoners willen natuur beleven.’
Dit aanhorende klinkt dit als een heel vanzelfsprekende ontwikkeling, waarbij de vervolgvraag is: Hoe is zo’n hoogwaardige, intensieve ruimte te beheren? Beide landschapsarchitecten zijn van mening dat investeerders en ontwikkelaars alleen in dit soort projecten beleggen als het ook daadwerkelijk rendement oplevert. Het zijn dus niet meer de gemeenten die daar enkel verantwoordelijk voor zijn.
Rendement
Vlug: ‘Als er geen rendement is, gaat het plan simpelweg niet door. De dynamiek van wonen, werken en verblijven van de locatie om dit soort plannen van de grond te krijgen, moet hoog zijn. Steden en dan met name de gebieden die gelegen zijn in de nabijheid van een goede infrastructuur, lenen zich daarvoor.’ Zijn dit soort plannen als in Utrecht nieuw? ‘Absoluut’, klinkt Arkenbout overtuigd. ‘Dit verhaal over de casus Utrecht werd tijdens het congres in Melbourne goed ontvangen. Mochten de plannen en ontwikkelingen in Utrecht ook worden gerealiseerd, dan kun je spreken van een Hollandse integrale aanpak.’
En wat betekent dit voor de biodiversiteit? ‘Voor de biodiversiteit is dit uiteraard een goede ontwikkeling. Naast het circulair bouwen wordt biodiversiteit ook veelal als een eis opgenomen in het programma van eisen van nieuwbouwplannen. Nieuwe technieken voor optimale groeiomstandigheden op hoog niveau maken het mogelijk bomen en grote struiken te planten op de balkons en op de groene daken. Hierdoor is het mogelijk de vegetatie van de Utrechtse Heuvelrug te realiseren in het centrum van Utrecht en ontstaat een biodiversiteit die met de groei van de vegetatie alleen maar rijker wordt voor vogels en insecten’, aldus Arkenbout. Hij vertelt verder: ‘Een andere nieuwe ontwikkeling is bijvoorbeeld dat waterreservoirs niet meer in de kelder van hoge gebouwen worden geplaatst, maar nu boven op het dak in combinatie met het groen. Met het doel om het water in het gebouw vast te houden in plaats van het versneld af te voeren.’
Van Utrecht naar Amsterdam
De inleiding van Johan Vlug op het World Urban Parks-congres ging over de veranderde aandacht in Amsterdam van stadsparken naar grootstedelijke landschappen. Vlug: ‘Het stedelijke model van Amsterdam is aangelegd volgens het zogenoemde vingerstad-model. Dit unieke model zorgt ervoor dat het landschap dat gelegen is aan de rand van de stad goed bereikbaar is vanuit het centrum. Door de druk op de woningmarkt zie je dat er flink wordt gebouwd en dat er voorzieningen worden aangelegd voor waterbeheer en -berging die ook de nodige ruimte vragen. Om toch aan de woonvraag te voldoen, wordt de stad compacter ingericht. Gronden van voormalige industrie- en bedrijventerreinen en havens in de steden komen vrij en transformeren in nieuwe woon- en werkgebieden. De vraag daarbij is: hoe houden we de stad groen en hoe zorgen we voor de instandhouding van het groene netwerk?’
‘Investeerders en ontwikkelaars beleggen alleen in dit soort projecten als het ook daadwerkelijk rendement oplevert’
In de discussie naar aanleiding van deze vraag is in Amsterdam weleens geopperd dat er qua grootte twaalf Vondelparken aangelegd dienen te worden in de bestaande stad om aan de groenwensen te voldoen. Volgens Vlug is dat niet nodig. Hij geeft aan dat de koppen van de groene scheggen veelal gekoppeld zijn aan openbaarvervoerknooppunten. Deze plekken lenen zich volgens hem voor compacte bouw, waardoor je de groene gebieden in stand houdt en de toegangen tot de groene scheggen verbetert. Als voorbeeld haalt hij het Amstelkwartier aan. ‘Deze plek was jarenlang een locatie waar geen vraag naar was vanwege de vervuilde grond. Men wist niet hoe daar mee om te gaan. In de crisistijd is dit gebied gesaneerd en is dit voormalig werkterrein omgevormd tot een woon- werkgebied. Een goede zet, want nu is het een ‘gouden’ plek in stad. Waarom? Het ligt bij een ov-punt en de fietsverbindingen zijn daar goed, waardoor je zo in het hartje centrum bent, maar ook zo in de natuur staat, namelijk in het groene buitengebied van de Amstelscheg.’
Kwaliteit
Dit soort locaties leveren rendement op waar ontwikkelaars en investeerders dus graag in investeren. Arkenbout is het daarmee eens en vult aan dat in de toekomst de overheid gedwongen wordt om economische partijen die daar bij baat bij hebben, bij elkaar te brengen om te zorgen voor een zo’n goed mogelijke kwaliteit op het gebied van de ruimte en infrastructuur.
Het laatste en ook een interessant voorbeeld uit Amsterdam dat door Vlug wordt aangehaald, is het knooppunt Sloterdijk. ‘De interesse van bedrijven om zich in dat gebied te vestigen bleef tot enkele jaren geleden uit. Toen het versteende busstation in 2015 aan de voorzijde van het station werd omgetoverd tot een groene verblijfplek met veel kleur door de vaste planten, werd het een interessante ontmoetingsplek. En inmiddels is het booming daar, mede door de transformatieplannen voor het westelijk havengebied. Ook hier wordt het knooppunt verder ontwikkeld, de fietsverbindingen verbeterd en vindt hoogbouw plaats met goede groenvoorzieningen.’