De Universiteit Utrecht heeft onderzocht welke factoren van invloed zijn bij de installatie van zonnepanelen op daken in een stad, voor een langere periode. Ze concluderen dat het nogal wat uitmaakt in welke wijk je inzet op zonne-energie. In de ene wijk zijn bijvoorbeeld de ‘dakvoorwaarden’ minder gunstig, een andere wijk zou in theorie een elektriciteitsoverschot kunnen produceren. De productie van zonne-energie stelt bovendien eisen aan het elektriciteitsnetwerk. Ook daar verschilt de situatie per wijk, zo blijkt uit het onderzoek. De onderzoekers hebben hun bevinden gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Solar Energy.
Energietransitie
De wetenschappers namen de stad Utrecht als uitgangspunt, maar hun onderzoeksresultaten zijn ook toepasbaar op andere steden. Voor beleidsmakers is dit onderzoek nuttig bij het realiseren van de energietransitie. Netwerkbeheerders zijn ermee gebaat wanneer ze willen weten wat de gevolgen zijn voor de elektriciteitsnetwerken.
De hoeveelheid zonnestroom die een wijk kan produceren hangt onder meer af van het aantal vierkante meters dakoppervlak, de helling van de daken, de oriëntatie (noord-zuid, oost-west of daar ergens tussen in) en de aanwezigheid van hoge gebouwen in de omgeving. Deze factoren maken dat het historische centrum van Utrecht minder elektriciteit produceert dan de buitenwijken.
Opslagsystemen
Het heeft daardoor weinig zin om in het centrum te investeren in systemen voor de opslag van elektriciteit. Centrumbewoners kunnen een eventueel elektriciteitsoverschot beter leveren aan de buurman met een ‘ongunstiger’ dak, stellen de onderzoekers. Opslagsystemen zijn weer wel zinvol in de buitenwijken, waar de productie hoger ligt. Beleid moet zich voor een maximaal effect bovendien concentreren op wijken waar zonnepanelen ook daadwerkelijk bijdragen aan de vermindering van de broeikasgasuitstoot. Een bungalowwijk is bijvoorbeeld een duidelijk grotere leverancier van zonnestroom dan een wijk met kleine huisjes in de binnenstad.
Onbalans in vraag en aanbod van elektriciteit kan schade toebrengen aan onderdelen van het stroomnet. De netwerkbeheerders kunnen met de resultaten uit het onderzoek beter inschatten in welke wijken het huidige netwerk aanpassingen nodig heeft bij het volledige gebruik van het potentieel aan zonnepanelen, stellen de onderzoekers.
Potentieel overschot
De onderzoekers keken voor elk van de 88 Utrechtse wijken naar bouwkundige aspecten, maar ook naar sociaaleconomische factoren zoals gezinssamenstelling per woning of het aantal auto’s per wijk. Met behulp van de bouwkundige gegevens berekenden ze het potentiële overschot aan zonne-energie dat een wijk zou kunnen produceren, of juist een beperking in de opbrengst. Ook keken ze naar de mogelijkheden voor opslag. Al deze meetgegevens resulteerden in een digitale stadskaart die per wijk de (on)mogelijkheden en de consequenties laat zien van de aanleg van zonnepanelen.
Andere energiebronnen
In onze steden is niet genoeg dakoppervlak om aan de particuliere energiebehoefte te voldoen, laat staan voor industrie en transport. Aanvullende bronnen, zoals windparken op zee en zonnepanelen buiten de stad, zijn daarom onontbeerlijk bij de energietransitie. Een ‘klimaatneutrale’ stad is dus een lastige opgave. Maar, zo benadrukken de onderzoekers, we moeten vooral de aanschaf van zonnepanelen blijven stimuleren. Bovendien: alle kleine beetjes helpen, ook zonnepanelen op minder gunstig georiënteerde daken, waar de opbrengst 15 procent lager kan zijn dan op een ‘ideaal’ dak.
Meer weten? Lees hier het artikel.