Dit is de verkorte versie van een artikel dat eerder verscheen in vakblad Stedelijk Interieur #3. Vraag hier een gratis proefexemplaar aan.
Op 14 juni verklaarden 25 gemeenten met het manifest ‘Iedereen doet mee!’ een voortrekkersrol bij de implementatie van het verdrag te willen spelen. Uitgangspunt van het manifest is dat gemeenten niets voor mensen met een beperking willen doen zonder henzelf daarbij te betrekken. Dat willen de gemeenten bereiken door hun medewerkers bewust te maken dat iedereen evenveel recht heeft om mee te doen. Leidt dit initiatief tot concrete verbeteringen in, bijvoorbeeld, de toegankelijkheid van de openbare ruimte? Ik vraag het me af. Dat lukt alleen als er, naast de inbreng van de belangenorganisaties, ook gekeken wordt naar de rol van de gemeente als opdrachtgever en het vakmanschap van de ontwerpers.
De Binnenrotte, de eerste test
Rotterdam is een van de koplopergemeenten. Een week na de ondertekening van het manifest kwam de gemeente meteen onder het vergrootglas te liggen: met de Binnenrotte was zij genomineerd voor de jaarlijkse ‘Stedelijk Interieur Award Beste Openbare Ruimte’. Deze award had dit jaar als thema ‘gezondheid, beweegvriendelijkheid en toegankelijkheid’. Op 21 juni, tijdens het Landelijk Congres openbare Ruimte in Breda wees het publiek het project Binnenrotte aan als winnaar. Een hele eer voor Rotterdam, maar er kleeft een vlekje aan. De trappen vanaf het station Blaak naar het lagergelegen marktplein op de Binnenrotte zijn lastig te belopen en gevaarlijk voor slechtzienden.
De trappen zijn lastig doordat de aantreden en optreden variëren met de bochten die de trap langs het plein maakt. Dat is goed te zien in het kader met de fotoseries over het stijgen en dalen van hetzelfde stukje trap. Het is zorgelijk dat de trappen niet overal tredenrandmarkering hebben. Tredenrandmarkering is nodig voor een veilige voetplaatsing. Dat is belangrijk voor iedereen, maar vooral voor slechtzienden.
Soms markeert men alleen de bovenste en onderste trede, maar dan moeten de tussenliggende treden wel gelijk zijn. Op de Binnenrotte zijn gedeelten van de brede trappen op die zuinige manier gemarkeerd, ook waar de tussenliggende treden niet gelijk zijn. Daarnaast is de stippenmarkering niet optimaal.
Op zoek naar de eindverantwoordelijke(n)
Op zoek naar de eindverantwoordelijke voor het gevaarlijke trappenstelsel heb ik de betrokken partijen gesproken, te beginnen met het ontwerpbureau OKRA. Ontwerper Martin Knuijt verwees naar de gemeentelijke dienst die het ontwerp volgens hun ‘eigen handboek’’ heeft uitgevoerd. Zo kan het dus gebeuren dat er tijdens de uitvoering nog wijzigingen aan het ontwerp plaatsvinden, leerde ik.
De gemeente Rotterdam benadrukte dat ze ‘de inclusie van mensen met een beperking’ hoog in het vaandel heeft staan. Bij alle projecten, ook bij de Binnenrotte, betrekt men het lokale platform voor gehandicapten, BredeRaad010. Zo zijn er voor blinden geleidelijnen aangelegd om vanaf het station op de Binnenrotte de Markthal en de bibliotheek te bereiken. De tredenmarkering is gebaseerd op de richtlijnen van het eigen handboek, dat in nauwe samenspraak met betrokken partijen is ontwikkeld. Visuele toegankelijkheid
Hoe had de gevaarlijke situatie door de slechte zichtbaarheid van de tredenranden voorkomen kunnen worden? Is het de hang naar esthetiek die ontwerpers verleidt alleen grijze materialen te gebruiken? Of schieten de normen en richtlijnen tekort? Zeker is wel dat via BredeRaad010 dit gebrek aan het licht had moeten komen.
De gemeente heeft wel geleidelijnen aangelegd vanuit de veronderstelling dat slechtzienden daar ook om vragen Dat idee ontstaat gemakkelijk als je als professional moet onderhandelen met een vertegenwoordiger van een vereniging van blinden en slechtzienden. De kans is groot dat je dan iemand treft met een taststok of geleidehond. Immers, blinden en ernstig slechtzienden zijn oververtegenwoordigd in belangenorganisaties van mensen met een visuele beperking.
Dat was al in 1998 een van de uitkomsten van het onderzoeksrapport Slechtzienden en blinden in Nederland van Melief en Gorter. Uit hetzelfde rapport bleek dat een klein deel van de totale groep geheel blind of ernstig slechtziend was en maar gedeeltelijk gebruikmaakte van de witte stok. Het gebruik van de witte stok door ‘matig’ slechtzienden, 85 procent van het totaal, was verwaarloosbaar klein. Slechtziendheid hangt nauw samen met een hoge leeftijd. Het stijgt exponentieel vanaf het 65e levensjaar en met 85 jaar is een kwart van de Nederlandse bevolking slechtziend. In deze groep gaat slechtziendheid vaak gepaard met problemen met het lopen, een extra reden voor ontwerpers om tredenranden goed zichtbaar te maken.
Conclusies
Ik krijg het gevoel dat streven naar een visueel toegankelijke openbare ruimte lijkt op trekken aan een dood paard. De centrale overheid wil vooralsnog geen wettelijke regelingen en stimuleert het bedrijfsleven en lagere overheden zich op basis van vrijwilligheid in te spannen. Ontwerpers verwijzen naar de uitvoerders, vaak gemeenten. Gemeenten verwijzen op hun beurt naar hun medewerkers die zich niet bewust zouden zijn van de rechten van mensen met een beperking. En voor de plaatselijke normen en richtlijnen verwijzen de gemeenten naar de platforms voor gehandicapten.
Kortom, iedereen wijst voor de verantwoordelijkheid naar een ander. Hoe nu verder? Het poldermodel levert niets op als je niet alle partijen aan tafel krijgt. En ook als je ouderen en slechtzienden aan tafel hebt, blijft het lastig als ontwerpers zich op hun beeldrecht blijven beroepen in kritische situaties. Daarmee zien de ontwerpers hun ontwerp als een object van creatieve expressie waarmee de gebruiker maar moet leren omgaan. Er is een cultuuromslag nodig in de wereld van ontwerp, bouwkunde en landschapsarchitectuur die al in de opleiding zou moeten beginnen. Die omslag zal niet plaatsvinden zonder druk van buitenaf, van opdrachtgevers en van wet- en regelgeving.
Gemeenten moeten, om te beginnen, toegankelijkheid opnemen in het programma van eisen. Gedurende het bouwproces moet de vinger aan de pols gehouden worden omdat de gemeenten te maken krijgen met architecten en stedenbouwkundigen die geen opleiding, ervaring of interesse hebben in inclusief ontwerpen. Het helpt als er wet- en regelgeving zou zijn, zoals in Noorwegen waar ontwerpen volgens de principes van Universal Design wettelijk geregeld is. Voorlopig moeten we het doen met duidelijke, breed gedragen normen en richtlijnen. Daar moet nu aan gewerkt worden. De inbreng van gebruikers moet dan wel representatief zijn voor alle categorieëngebruikers. Daarvoor kan Nederland een voorbeeld nemen aan de werkwijze van de internationale standaardisatie commissies van de ISO en de CEN.
Dit is de verkorte versie van een artikel dat eerder verscheen in vakblad Stedelijk Interieur #3. Vraag hier een gratis proefexemplaar aan.
Volgens de definitie van de WHO, die door oogartsen gebruikt wordt, is iemand blind met een gezichtsscherpte kleiner dan 0,05 (5 procent van het normale zien) of een gezichtsveld kleiner dan 10 graden. De WHO spreekt van slechtziendheid (low vision) als de gezichtsscherpte kleiner is dan 0,3 of een gezichtsveld kleiner dan 30 graden. Een minderheid van blinden ziet helemaal niets of alleen lichtvlekken. De meeste blinden hebben nog bruikbare visuele capaciteiten. Naar schatting is 2 procent van de bevolking slechtziend of blind. In Nederland gaat het om ongeveer 300.000 mensen van wie volgens de WHO-definitie 70.000 blind zijn.
Dr. Berry den Brinker is omgevingspsycholoog en directeur van stichting SILVUR-VU, Amsterdam. Het doel van de stichting is het bevorderen van de zelfredzaamheid van slechtzienden via onderzoek naar en advies over het gebruik van de visuele mogelijkheden van deze mensen. In 2014 verscheen op zijn initiatief Zicht op Ruimte, het eerste handboek voor de visuele toegankelijkheid en bruikbaarheid van de gebouwde omgeving. Den Brinker is van jongs af aan ervaringsdeskundige vanwege juveniele maculadegeneratie. Met een gezichtsscherpte van 3 procent was hij actief als wetenschapper en kunstfotograaf.