Deze tendens wordt eerder sterker dan zwakker. Daartegenover staat de opvatting van 60 procent van de professionals, die wil mengen op buurtniveau, zo blijkt uit een enquête van USP, ROm en Stadszaken.
Ons vakgebied wil nog wel eens volharden in fouten en dit is er een van. Het is een onjuiste invulling van het populaire begrip ‘inclusieve stad’. Het correcte antwoord laat zich sinds jaar en dag samenvatten in het adagium: ‘homogene buurten in heterogene wijken’. De sleutel zit in het schaalniveau. Faciliteer op buurtniveau dat soort soort zoekt. Maar als hele wijken, met duizenden woningen, soms zelfs hele stadsdelen, homogeen zijn, dan gaat het mis. We zien het in Frankrijk, Engeland en – in mindere mate – in Duitsland. De wijken met de laagste opleiding en inkomens vormen een voedingsbodem voor sociale isolatie en excessen.
Evenmin nieuw is het streven om van de (homogene) buurt een soort ‘community’ te maken, waarbij de bewoners elkaar ontmoeten en een gemeenschap vormen. Een voorbeeld: ontwerpers van de ‘bloemkoolwijken’ in de jaren zeventig situeerden de woningen rond een pleintje, met de keukens aan de straatzijde. De ontmoetingen werden zo fysiek voorgeprogrammeerd. Leuk als je goed met elkaar omgaat, vervelend als je ruzie met je buren hebt.
Van recenter datum zijn de buurt-apps, voor de buurtveiligheid en soms ook voor het lenen van een boormachine (door naïeve idealisten gezien als de voorbode van de ‘deeleconomie’). De laatste tijd valt een streven binnen de vakwereld te bespeuren naar hechte, intens samenlevende, zelfvoorzienende en alles met elkaar delende buurten als ideaaltype. Een fraai voorbeeld vinden we in een pretentieus werkstuk over ‘de stad van de toekomst’. De auteurs schetsen een nieuw paradigma voor het ‘buurtleven’, waarin bewoners elkaar hulp bieden, er een eigen lokale munt op na houden, produceren ‘waar ze goed in zijn’ en dat ruilen met andere buurten, tuinen ‘delen’ en voedsel verbouwen. De revival van het kibboets-ideaal, zoals een criticus terecht opmerkte.
Hier wordt het idee van homogene buurt samengeperst tot een commune met een eigen micro-economie en sociaal statuut. Naïef, oneconomisch, dwangmatig en elitair zijn nog de vriendelijkste kwalificaties die ik kan bedenken. Nu kunnen we schouderophalend aan deze ‘freischwebende’ onzin voorbijgaan: komt toch niks van terecht. We hebben hier echter te doen met de fine fleur van de professie: een groep ‘stadsexperts’, onder leiding van Ton Venhoeven, lid van het College van Rijksadviseurs. Het betreft een ‘onderzoeksproject’ van de BNA, de TU Delft en een aantal grote steden. Dat maakt het zo verontrustend: dat de vakwereld de weg volledig kwijt is.