Vanwege die glibberigheid is het belangrijk om onderscheid te maken tussen twee soorten nimby’s. Jane Jacobs, die met haar protesten tegen snelwegplannen door stadsbuurten destijds door haar tegenstanders ook vaak als nimby werd weggezet, had daarop een fel antwoord: 'These plans should not arise in anyones backyard!' Deze nimby-soort zegt dus niet dat de functie waar ze tegen strijdt naar een andere backyard moet, maar geheel en al van tafel moet. De stad wordt beter zonder snelweg dan met een verplaatste snelweg. In het geval van Jacobs en New York en Toronto klopte dat. Populaire steden danken hun huidige succes mede aan hun geslaagde verzet tegen de asfaltplannen die hen decennialang hebben geteisterd. Voor deze soort is ‘niaby’ dus eigenlijk een correctere benaming.
'These plans should not arise in anyones backyard!'
De tweede soort nimby strijdt tegen functies of ontwikkelingen die niet te ontkennen zijn en waar ze meestal ook zelf van profiteren. Het gaat hier om mensen die willen dat de gemeente meer bouwt voor woningzoekenden, totdat ze er zelf een woning hebben. Mensen die een plekje in de stad hebben bemachtigd, en nu proberen om verdere nieuwbouwplannen van tafel te krijgen. Mensen die geen school naast zich dulden, maar zelf ook schoolgaande kinderen hebben. Mensen die een autoluwe buurt willen, maar hun eigen auto een wijk verder zetten. Mensen die geen extra omwonenden willen, maar later wel profiteren van het hogere draagvlak voor extra banen en voorzieningen. Mensen die problemen hebben met de ‘verkeersaantrekkende werking’ van een nieuwe functie, terwijl ze zelf ook verkeer aantrekken. Algemeen gesteld: mensen die profiteren van stedelijkheid, maar zich antistedelijk opstellen.
Drogredenen
Veel nimby’s zijn uitstekend geïnformeerd, ze kennen de procedures. Ze weten ook welke argumenten het beste kunnen worden ingezet: de nieuwe plannen zijn slecht voor de luchtkwaliteit, de stad moet ook groen blijven, stadsbewoners hebben recht op rust. Punten waar je het wel bijna mee eens moet zijn. Maar het zijn drogredenen, vergelijkbaar met veel Nederlanders in het buitenland, die er zelf graag toerist zijn, maar liever geen andere Nederlandse toeristen tegenkomen. Ze zouden geloofwaardiger zijn als ze dan zelf ook thuis zouden blijven. En bezwaren tegen stedelijke groei zouden geloofwaardiger zijn als men zelf ook geen plek in de stad claimt.
Het doet me allemaal wat denken aan een passage in ‘Triumph of the City’ van Edward Glaeser. Hij beschrijft daarin hoe de progressieve elite van San Fransisco veel inbreiding en bouwen in omringend groen weet tegen te houden. Deze goede bedoelingen hebben vooral tot gevolg dat de woningprijzen in deze populaire stad tot astronomische hoogten zijn gestegen, waardoor San Fransisco onbereikbaar is geworden voor de mensen in wiens naam men streed voor de goede zaak. Als gewilde steden de poorten gesloten houden, dan moet je niet vreemd opkijken als stedelijke groei bovenproportioneel terechtkomt bij kwaliteitsarme en onduurzame steden die wèl hun poorten openzetten: Phoenix, Houston, Las Vegas.
Allemaal nimby’s
Het is al met al een netelig dilemma en drukt ons met de neuzen op onze bereidheid, of het gebrek daaraan, om in te schikken voor een ander. Of misschien wel op ons gebrek aan voorstellingsvermogen om steden te laten groeien met behoud – of zelfs vergroting - van hun attractiviteit. Het zijn vraagstukken die inherent zijn aan de huidige druk op de stad. Nimby’s zijn net mensen, er schuilt een nimby in ons allen. Maar gemeenten zijn ervoor om zaken af te wegen. En dan is er maar één conclusie mogelijk: natuurlijk streven we in overleg naar stedelijke kwaliteit, maar de gemeentelijke rug blijft recht. Want steden die hun oren laten hangen naar nimby’s bereiken er vooral mee dat stadszoekers met een kleine portemonnee het weiland worden ingestuurd. Suburbanisatie: volgens mij hebben we dat pijnlijke hoofdstuk inmiddels achter ons gelaten.