Mijn hele jeugd heb ik doorgebracht in dit – zoals ik het destijds al vaak noemde – ‘Rijtjeshuis City.’ Toeristen zag ik er niet, behalve heel soms mijn verre neef uit Nieuw Zeeland, als die weer eens met een wereldreis bezig was. Reuzespannend vond ik dat, als hij bleef logeren. Ik vroeg me toen al af wat zo’n man van de wereld moest denken van mijn Heerhugowaard, dat naar mijn gevoel geen deel uitmaakte van de wereld die ertoe deed.
De foto’s van mijn vroege jeugd waren kaal; mijn ouders behoorden in 1969 tot de eerste lichting bewoners. Later werd de buurt groen, daarna weer minder groen. De parkeerdruk op ons hofje nam zo toe, dat de gemeente het bosjesplantsoen waar ik vroeger zo graag speelde had vervangen door extra parkeerplaatsen. Ook achtertuinen werden gaandeweg betegeld, omgeven door gammaschuttingen.
Rond mijn vijftiende overwogen mijn ouders om het door woningmarktdeskundigen uitgestippelde levenspad te volgen en ‘door te stromen’ naar een twee-onder-een-kapper in Alkmaar-Noord. Ze hebben het nagelaten. Vooral bij mijn vader bespeur ik nu sluimerende onvrede over zijn afbladderende buurt. Op Funda behoren de woningen van mijn jeugdwijk inmiddels tot de goedkoopste van de regio. Voor veel nieuwe bewoners zijn beheer en onderhoud de sluitpost van hun (aandachts-)begroting. Maar voorlopig verbloemt de keurige wijze waarop de gemeente de openbare ruimte blijft onderhouden de neergaande trend in het private domein.
In de begindagen heerste er een positieve vibe. De suburbane droom vouwde zich uit, voor veel mensen was het hun eerste koopwoning. Tegelijk was die wereld overzichtelijk. De buurtsuper heette nog Rood. Iedereen kende meneer Rood. Nu is het de Deen, maar niemand kent meneer Deen. De bibliotheek die naast Rood zat, is er natuurlijk ook al lang niet meer.
Op de plek van mijn kleuterschool staan alweer jaren ouderenwoningen. Mijn basisschool staat er nog, maar les wordt er al lang niet meer gegeven. Geen wonder: Heerhugowaard behoort, evenals meer groeikernen, tot Neerlands snelst vergrijzende gemeenten.
Mijn middelbare school, Scholengemeenschap Huygenwaard, heette in de volksmond Tuigenwaard. De Jamin in naastgelegen winkelcentrum Middenwaard ging steevast dicht als Huygenwaard pauze had. Dat overdekte winkelcentrum is er natuurlijk nog steeds. Door al die nieuwe wijken is het zelfs groter dan ooit: een enorm dak, als een eenzaam schip dobberend op een zee van parkeerplaatsen. Aan de andere einden van die parkeervlaktes beginnen meteen de rijtjeshuizen, met de bekende gammaschuttingen eromheen, die de stedenbouwkundige destijds vast niet had bedoeld, maar die niettemin zijn uitgegroeid tot een belangrijke uitingsvorm van de Heerhugowaardse cultuur.
De gemeenteraad wordt gedomineerd door conservatieve, lokale en seniorenpartijen. Zij hebben als gemeenschappelijk cultureel kenmerk dat ze meer vertrouwen op het verleden dan op de toekomst. ‘Stad van kansen’, luidt desondanks de slogan van de gemeente. Ja, kansen zijn er altijd, maar wanneer worden ze dan verzilverd?
Sommigen denken dat wijken als die van mijn jeugd zich ooit weer zullen oprichten. Want de Amsterdamse Pijp lag er vroeger ook slecht bij, en moet je nu eens kijken. Alles gaat in golfbewegingen, zeggen ze dan. Nu trekt men naar de stad, straks weer naar oud-Heerhugowaard. Zou het? Ik overdenk zo’n scenario terwijl ik er rondloop. Hipsters en gentrifiers die hun intrek nemen in vintage-rijtjeshuizen, gedreven door eenzelfde gevoel als de ‘ostalgie’ in Berlijn. Suburban farming die ter hand wordt genomen op de vele groenstroken van de wijk. Welvarende nieuwe gezinnen die volgen, zelfbewust het opkomende Heerhugowaard verkiezend boven oubollige jarendertigwijken. Start ups die zich verdringen om zich te mogen vestigen in oude schoolgebouwen. En de toeristen van Dingeman natuurlijk. Mijn buurt als sociale en economische place to be: het is bijna niet voor te stellen. Wat moeten al die nieuwe kleine huishoudensvormen met vijf kamers en een voortuin? Hoe kunnen ze deze stempelwijk naar hun eigenwijze, individualistische hand zetten? In de hele wereld gedraagt stedelijke dichtheid zich als een zichzelf versterkende magneet, waarom zou een dunbebouwde groeikern weer een magneet worden?
‘Wegwerpwijken’, zeggen anderen daarom. Dit soort wijken op dit soort perifere plekken zal het steeds moeilijker krijgen. Ze passen niet meer bij de nieuwe demografie, de nieuwe economie, de nieuwe voorkeuren. De wijk was een product van de grotendeels stijve en maakbare jaren zestig, met al die gezinnen en huisvrouwen. Toen suburbaniteit nog een stabiele, overzichtelijke gezinsdroom was. De nieuwe generaties hebben een andere agenda. Mijn dochter van elf heeft nu al meer oog voor de echte stad dan voor de jeugdwijk van haar vader.
Om mij heen hoor ik dat mensen vooral in Heerhugowaard willen wonen omdat hun sociale netwerk er nu eenmaal is, of omdat ze duurder niet kunnen betalen. Sociale of negatieve redenen dus, geen authentieke voorkeur voor de plek zelf. Voor zover Heerhugowaard kansen biedt, worden die gepakt door de glimmende nieuwe wijken, zoals de Stad van de Zon. Wie Heerhugowaard googelt of folders raadpleegt, ziet ook altijd die beelden. De oudere wijken leiden een onafgebeeld, anoniem bestaan. Teruggetrokken, maar dan zonder de romantiek van een dorpje op het platteland. Oude groeikernen worden openluchtbejaardenhuizen, en daarna… meer verval. Kijk maar naar veel suburbs in de VS, banlieues in Frankrijk. De wereld gaat door, maar niet op die plekken. Terwijl ik nog eens door de stille straten van mijn oude wijk loop, denk ik gelaten: de pessimisten zouden weleens gelijk kunnen krijgen.