Het was een ware revolutie die CIAM, de serie internationale congressen over moderne architectuur, teweegbracht. De klassieke stad, geweven in een web van esthetische, symbolische en lokale invloeden, maakte plaats voor de moderne, functionele stad, losgezongen van haar context.
De uitgangspunten van de functionele stad werden in 1933 onderzocht tijdens het vierde congres, dat werd gehouden op een cruiseschip, en werden later door Le Corbusier gekaapt om er zijn Charter van Athene mee te schrijven. Vraag een eerstejaarsstudent bouwkunde ernaar en hij of zij declameert zonder haperen de vierslag wonen, werken, recreatie, verkeer. Vier functies, die niet alleen voor het eerst onderscheiden werden, maar ook strikt gescheiden.
Bekijk ook deze video over de theorie van Le Corbusier. Tekst gaat verder onder video.
De scheiding van functies is zo diep ingesleten in ons denken over de stad, dat we er nauwelijks van los weten te komen. Neem de scheuring die na de oorlog plaatsvond binnen de CIAM, toen de leden van Team 10 openlijk rebelleerden. Ze wisten de koers van het schip te verleggen – de functionele indeling maakte plaats voor de schaalniveaus huis, straat, wijk en stad – maar het effect bleef uiteindelijk bescheiden en in 1959 hieven ze CIAM teleurgesteld op.
Alexanderknoop en CIAM
Hoe beperkt de invloed van Team 10 was, laat Rotterdam-Alexanderpolder zien, dat volgens hun vernieuwde CIAM-principes is gebouwd. De wijkgedachte is duidelijk zichtbaar, maar zoom iets verder uit en je ziet vooral de absolute scheiding van functies: snelweg, spoor en metro zorgen voor harde barrières, het hart van het stadsdeel is bestemd voor recreatie en winkelen, het werken is geconcentreerd tussen spoor en snelweg, en de rest is bestemd voor wonen.
Functiescheiding is op het eerste gezicht buitengewoon succesvol: het maakt een optimalisatie van de losse delen mogelijk, en daarmee een meedogenloze efficiëntie. Maar kijk je naar het geheel, dan zie je geen synergie, maar een geheel dat juist minder is dan de som der delen. Neem bijvoorbeeld het afval dat we radicaal scheiden om het aan de andere kant van de wereld te kunnen dumpen. Of neem de uitputting van grondstoffen, het verlies aan biodiversiteit, het tekort aan zoet water, de stijging van de zeespiegel, de opwarming van de aarde. De footprint die voortvloeit uit functiescheiding is simpelweg veel te groot. Voor oplossingen moeten we het huidige systeem fundamenteel veranderen.
CIAM 21: Viermaal mengen
Juist de scheiding van functies stellen we in onze zoektocht naar de stad van de toekomst radicaal ter discussie. Ons staat een CIAM voor de 21ste eeuw voor ogen en het uitgangspunt daarbij is een indeling in vier schaalniveaus, zoals geïntroduceerd door Team 10, maar dan verlost van de functionele scheiding.
Wonen, werken en ontspanning vinden overal plaats, onnodige verplaatsingen worden voorkomen. De voetganger is de maat der dingen, het autoverkeer is getemd en shared space wordt gecombineerd met hoogfrequente treinen, zelfrijdende voertuigen en drones. Op alle niveaus worden functies zoveel mogelijk gemengd:
- Op het laagste niveau is het huis niet meer alleen een plek om te wonen, je kunt er ook werken, logeren, studeren, spelen, energie produceren, eten verbouwen, water bufferen, spullen repareren. Het huis wordt een samenleving in het klein, waar ruimte, voorzieningen, tuinen, apparatuur en diensten worden gedeeld. ‘Huis’ is geen geschikte term meer om deze nieuwe werkelijkheid aan te duiden, vandaar dat we voor dit niveau de term huishouden munten.
- Bied inwoners de ruimte om activiteiten te ontplooien, luidt het adagium op het tweede niveau, de buurt. Lokale initiatieven en een lokale munt krijgen ruim baan. Kunstmatige intelligentie is een belangrijk hulpmiddel, waarbij de nadruk ligt op hulp: goede regulering zorgt dat burgers grip houden op de digitalisering van hun buurt. Buurten gaan dát produceren waar de bewoners goed in zijn, of waar de lokale omstandigheden mogelijkheden toe bieden. Doordat de buurten goed verbonden zijn, kunnen overschotten en tekorten lokaal worden uitgewisseld.
Buurten krijgen dus verschillende karakters en dichtheden, maar ze hebben allemaal veel openbare ruimte water en groen. Ze zijn autoluw, sociaal inclusief en vervullen alle behoeften voor 5.000 tot 15.000 inwoners. Ook hier dekt de term ‘buurt’ de lading niet meer, vandaar dat we spreken van buurtleven. - De woorden ‘station’ of ‘ov-knoop’ doen geen recht aan de menging die weer een schaalniveau hoger plaatsvindt. De plek waar het hoogwaardige, duurzame ov en de stad versmelten dopen we daarom stationsbiotoop. Het zijn multimodale knooppunten, die tegelijk een rijk en gevarieerd stadslandschap vormen, waar centrumvoorzieningen, cultuur en recreatie, natuur en groen, wonen en community, productie en retail, energie en water worden gekoppeld.
- Tot slot het hoogste niveau, dat van het metropoollandschap, een gezond ecosysteem met 20 tot 40 miljoen inwoners. Ook hier is de integratie maximaal, zodat op alle schaalniveaus een circulair metabolisme tot stand komt, met adaptieve waterhuishouding, duurzame energievoorziening, efficiënte vervoersnetwerken, optimale bereikbaarheid, intensief ruimtegebruik, regionale voedselproductie en bruisende biodiversiteit.
Doe lokaal, wat lokaal kan
Robuuste steden kunnen schokken en onverwachte impulsen opvangen, maar dat is niet genoeg: we willen dat de stad van de toekomst – net als andere evolutionaire systemen – juist rijker en diverser wordt van tegenslagen. Anti-fragiel noemt de Amerikaans-Libanese denker Nassim Taleb deze eigenschap, bij gebrek aan een positieve term.
Robuustheid en anti-fragiliteit vereisen een goed ontworpen fysieke ruimte, die sociale interactie stimuleert middels een combinatie van menselijke, natuurlijke en artificiële systemen. Om te bepalen waar je problemen moet oplossen, is niet langer efficiëntie de maatstaf, maar een zo laag mogelijk schaalniveau. Oftewel: doe lokaal, wat lokaal kan.
Een zekere mate van inefficiëntie is daarbij geen punt, integendeel, dat maakt het systeem tegelijk vitaal én adaptief. De natuur doet immers niets anders dan overcapaciteit creëren, want niet natuurlijke selectie vormt de kern van de evolutie, maar variatie. Juist door de overvloed aan varianten en soorten is er bij elke onvoorziene schok een geschikte backup achter de hand.
De keuze voor het laagste schaalniveau zorgt ook dat bereikbaarheid als criterium plaatsmaakt voor nabijheid. In het oude CIAM-denken is bereikbaarheid het hoogste goed: als je snel van A naar B kunt, dan liggen die plekken daarmee dicht bij elkaar. Een hyperloop – een vacuümbuis die mensen en goederen in capsules met meer dan duizend kilometer per uur transporteert – is in die logica een uitstekend vervoermiddel, dat zorgt dat we steeds verder van ons werk kunnen gaan wonen.
Wij vinden dat afstand, naast tijd, weldegelijk een centraal uitgangspunt moet zijn, en daarom zetten we juist in op nabijheid: zorg dat de verschillende functies zó goed gemengd zijn dat je kunt lopen of fietsen. Zo herover je, en passant, het maaiveld.
Elke schaalniveau – huishouden, buurtleven, stationsbiotoop en metropoollandschap – krijgt een nabijheidslabel, dat aangeeft hoe autonoom dat niveau is. Zo’n label zet aan tot actie en helpt mensen om te kiezen waar ze zich vestigen.
Nabijheid betekent ook dat we onze productie en ons ‘afval’ terughalen. Reshoring zorgt voor minder transport, lokale werkgelegenheid, programmatische verrijking en een circulair gebruik van materialen en grondstoffen.
Simpele regels
Gemengd in plaats van gescheiden, lokaal in plaats van globaal, circulair in plaats van lineair, antifragiel in plaats van robuust. Ons programma is niet alleen ambitieus, maar ook realistisch. Want we kunnen hier en nu beginnen, met kleine stappen, met huizen die meer functies in zich opnemen, met buurten die differentiëren en specialiseren, met het verrijken van knooppunten.
Veel transities zijn inmiddels al gaande, bijvoorbeeld op het gebied van energie, klimaat, economie, mobiliteit, digitalisering en robotisering. Andere transities staan nog in de kinderschoenen, zoals de wateropgave, landschap en vergroening, herbebossing en veenregeneratie. En weer andere hebben we nog nauwelijks op de radar, waaronder ruimtegebruik, biodiversiteit en ecologische beschaving.
Dat is geen reden om bij de pakken neer te zitten, of te wachten tot alle transities volledig zijn uitgekristalliseerd. Integendeel, we kunnen vrijuit grabbelen in de gereedschapskist als we twee regels in ons achterhoofd houden: een ingreep moet zorgen voor meer menging én voor grotere nabijheid. Elke actie die je dan onderneemt, is een stap in de goede richting, die de stadskaart langzaam maar zeker groener kleurt.
Juist zo’n eclectische werkwijze maakt het mogelijk om maximaal te profiteren van de lokale omstandigheden en kansen. Hoe dat uitpakt voor de Alexanderknoop, zullen we vanaf september al ontwerpend onderzoeken.
Ton Venhoeven en Hermen Jansen (VenhoevenCS Architecture+Urbanism), Bernadette Janssen en Bart Bomas (BVR), Ron Linschoten en Janneke van der Leer (Sweco), Tony Wijntuin (WYNE), Tijs van den Boomen (schrijver en stadsonderzoeker)
Stad van de Toekomst is een ontwerpend onderzoeksproject van BNA Onderzoek, TU Delft, Vereniging Deltametropool, gemeente Amsterdam, gemeente Utrecht, gemeente Rotterdam, gemeente Den Haag en gemeente Eindhoven, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties.
Lees ook: Dit zijn de kaders voor de smart city (kom maar op met uw feedback)