Berry den Brinker is directeur van SILVUR en onderzoeker aan de VU Amsterdam. Samen met gemeenten en kleine en middelgrote bedrijven wil De Jonge Nederland inclusiever maken voor mensen met een beperking. Aanleiding hiervoor is het VN-Verdrag Handicap, dat Nederland in 2016 ondertekende. Nu gaat het Rijk het verdrag toepassen.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft inmiddels 25 gemeenten aangesteld die als koploper gaan fungeren, door bijvoorbeeld personeel te trainen zich bewust te zijn van het belang van toegankelijkheid. Breda - volgende week gaststad van het Landelijk Congres Openbare Ruimte - en Maastricht zijn twee van deze gemeenten. De plannen bestaan niet uit verplichtingen en wetswijzigingen. Het zijn ambities en adviezen, die tot ondersteuning en bewustwording moeten leiden.
Berry den Brinker richt zich in zijn werk op de toegankelijkheid van de openbare ruimte. Zo schrijft hij boeken en doet hij onderzoek naar het fenomeen.
(Foto Berry den Brinker: Murk Schaafsma)
1. Wat vindt u van de aanpak van de minister?
Op zich ben ik blij dat er nu actie wordt ondernomen, met een aanpak waarbij zowel het bedrijfsleven als de overheid een rol spelen. Als het echter om duidelijke en complete regelgeving en informatie over toegankelijkheid van de openbare ruimte en gebouwen gaat, loopt Nederland achter. Er is hier heel weinig wettelijk geregeld. Ik hoop dus dat door de aanpak van minister De Jonge enthousiasme ontstaat voor het ontwerpen van voor iedereen toegankelijke openbare ruimtes.
2. In Noorwegen is het anders geregeld, daar stellen ze harde toegankelijkheidseisen aan gebouwen en openbare ruimte. Denkt u dat Nederland een soortgelijk model moet overnemen?
In Noorwegen is Universal Design een leidend principe. Dat is een ontwerpfilosofie waarbij inclusiviteit centraal staat. Ook in Nederland zou dit het geval moeten zijn. Er zijn nog te veel voorbeelden te noemen van plekken die niet voor iedereen toegankelijk zijn, van mensen met een beperking die daardoor hun huis niet uit durven. Dan kun je denken aan winkelstraten en uitgaansgebieden, maar ook aan musea, scholen en gemeentehuizen. Dat is eigenlijk te gek voor woorden. Exclusief ontwerpen is niet meer goed te praten.
3. Universal Design is een term die al ruim 50 jaar bekend is en het VN-verdrag waar het Nederlandse beleid op is gebaseerd stamt uit 2011. Hoe komt het dat we ons nu pas, anno 2018, hard gaan maken voor toegankelijkheid?
Ik denk dat het een kwestie is van mentaliteit. Nederland is eigenlijk niet gewend aan mensen met een beperking. Lange tijd is deze groep onzichtbaar geweest. Zo werden vroeger jongeren met een beperking lange tijd naar instituten gestuurd, afgezonderd van de samenleving. Ook in vergelijking met andere Europese landen is er weinig bewustzijn. Een voorbeeld: Nederland is vergeleken met onze Europese buren lang neutraal geweest in oorlogen. Als gevolg daarvan zijn we weinig bekend met veteranen.
Een andere oorzaak is dat veel beperkingen niet altijd te zien zijn. Uit eigen ervaring weet ik dat ik hulp krijg als ik met een taststok loop. Heb ik die niet bij me, dan weet niemand dat ik slechtziend ben. Daarmee wordt de moeite die veel mensen met een beperking ervaren in de openbare ruimte onzichtbaar.
4. Denkt u dat er een botsing is tussen wat we mooi vinden en wat toegankelijk is?
Er worden nog steeds veel pleinen gemaakt met trappen en hoogteverschillen. Dat vinden we mooi, maar voor mensen met een beperking is het niet handig. Trappen op zich kunnen wel, maar dan moeten ze goed zichtbaar zijn door het aanbrengen van contrasten op de tredenranden en leuningen. Anders wordt het gevaarlijk. Tegelijkertijd merk je dat bouwkundigen die contrasten maar niks vinden, ze vinden het lelijk. Andere bouwkundigen denken dat ontwerpen met regels voor toegankelijkheid leidt tot saaie eenheidsworst.
Ook verkeerskundigen zijn geen groot aanhanger van veel contraststrepen voor voetgangers en fietsers, omdat ze denken dat dat tot onveilig autoverkeer leidt. Verkeerskundigen redeneren überhaupt vanuit de auto. De fiets komt op de tweede plaats en voetgangers komen op de derde. Dat zorgt niet voor inclusiviteit, want mensen met een beperking zijn vaker aangewezen op fietsen en lopen. Door de focus op auto’s krijgen stoepen te weinig aandacht. Ze worden volgebouwd en zijn te smal. Als ik zelf ergens heen ga, moet ik over de weg of over het fietspad lopen. De stoepen staan vol met prullenbakken, terrassen, reclameborden, geparkeerde auto’s en fietsen. Dat is voor mij niet te doen.
5. Hoe gaan we er voor zorgen dat het gat tussen stedenbouwers, verkeerskundigen en toegankelijk ontwerpen gedicht wordt?
Opdrachtgevers moeten toegankelijkheid centraal stellen. Nu gaat men er vaak van uit dat het bouwbesluit daar in voorziet, maar dat is niet zo. Toegankelijkheid wordt overgelaten aan de ontwerpers en verkeerskundigen en daardoor worden esthetica en schijnveiligheid verkozen boven ergonomie. Opdrachtgevers moeten hun verantwoordelijkheid dus meer nemen.