Mijn recente tweet over bovenstaande perverse prikkel bij de kassa van de Jumbo maakte opvallend veel los, maar over het algemeen blijft de maatschappelijke verontwaardiging over zoiets beperkt tot kleine kringen. Een Amsterdams hotel dat vliegtuigtoeristen reiskostenvergoedingen zou bieden en treintoeristen niet, zou beduidend meer opzien baren. Absurditeit, luchtvaartsubsidie, gelijkheidsbeginsel: het zou allemaal worden genoemd.

Dat zo’n parkeervergoeding weinig gemoederen beroert, komt door het geringe bedrag, maar ook door het al bij de massale opkomst van de auto gevestigde idee dat gratis parkeren een natuurlijke toestand is. We vinden het normaal dat we voor ziektekosten moeten betalen, voor paspoorten, voor een museum, voor brood, voor water zelfs, maar betalen voor parkeren blijft velen vreemd, onrechtvaardig of economisch onverstandig in de oren klinken.

Daarom rijzen er altijd weer pleidooien voor herstel van de vermeende natuurlijke orde, door dan maar de overheid of de Jumbo ervoor te laten betalen. Want gratis parkeren bestaat natuurlijk niet. Aanleg en onderhoud van parkeerplaatsen is duur, om maar te zwijgen over de derving van grondopbrengsten bij gebiedsontwikkeling. Want woningen of kantoren leveren beduidend meer op.

Het voorlopige eindresultaat is een Amerikaans parkeerareaal dat zo groot is als heel Engeland.

De Amerikaanse hoogleraar Donald Shoup heeft veel nuttigs gepubliceerd over de hoge kosten van gratis parkeren. Het heeft talloze Amerikaanse binnensteden vernietigd, automobiliteitsgroei aangejaagd, alternatieven onrendabel of onmogelijk gemaakt en steden uit elkaar getrokken. Want wie parkeren kunstmatig overvloedig en aantrekkelijk maakt, moet niet raar opkijken als er massaal gebruik van wordt gemaakt, met de roep om meer en meer en meer parkeerplaatsen tot gevolg. De vraag naar gratis bier zal ook geen einde kennen.

Het voorlopige eindresultaat is een Amerikaans parkeerareaal dat zo groot is als heel Engeland. Maar ook het veel dichter bebouwde Amsterdam bestaat naar schatting voor maar liefst dertien procent uit parkeerplaatsen, met vaak een hogere marktwaarde dan van de auto die erop staat. En Nederland telt acht miljoen auto’s, maar ruim tweemaal zoveel openbare parkeerplaatsen.

Parkeerkosten gemeenten

In een CROW-onderzoek las ik eens dat tachtig (!) procent van de Nederlandse parkeerkosten niet wordt gedekt door de parkeeropbrengsten. Ruim negentig procent van de Nederlandse openbare parkeerplaatsen is immers nog altijd gratis. De meeste kosten worden dus onzichtbaar weggemasseerd in gemeentebegrotingen, grondexploitaties, bedrijfsboekhoudingen van de Jumbo en van winkels met ‘gratis’ parkeerplaatsen op eigen terrein. Veel automobilisten noemen zichzelf melkkoeien, maar vaker zijn fietsers indirecte melkkoeien van de automobilist. De instituties dragen het parkeerprobleem van de automobilist dus grotendeels op de schouders. 

Wie aan stedelijke bouwplannen werkt, weet hoeveel hoofdpijn parkeren tijdens het ontwikkelproces altijd weer kost: voor de budgethouder, voor de jurist, voor de ontwerper die parkeernormen moet laten prevaleren boven ruimtelijke schoonheid en dichtheid. Want de auto heeft zich in de loop der tijd een unieke positie verworven.

Veel automobilisten noemen zichzelf melkkoeien, maar vaker zijn fietsers indirecte melkkoeien van de automobilist.

Wie in de openbare ruimte een terras opent, moet precariobelasting betalen. Wie z’n bankstel op straat zet, krijgt een boete. Wie een marktkraam begint, moet een vergunning aanvragen en daarna betalen. Wie voetbaldoeltjes of bloembakken op straat zet, krijgt te maken met handhaving. Maar wie z’n auto op straat zet, ontmoet een overheid die gratis parkeerplaatsen voor hem heeft aangelegd en onderhoudt, waarop hij z’n auto meestal zo lang mag parkeren als hij wil, en waarop ander gebruik bij wet is uitgesloten.

Wie bijvoorbeeld z’n fiets op een autoparkeerplaats zet, is in overtreding. Ondertussen worden auto’s op de stoep vaak een beetje gedoogd, maar wie z’n fiets op de autorijbaan parkeert, wordt voor gek verklaard. Op allerlei grote en kleine manieren is er een basishouding in onze cultuur ontstaan die autoparkeren als een gratis en onvervreemdbaar recht beschouwt.

En geparkeerde fietsen dan?

Geparkeerde fietsen nemen natuurlijk ook ruimte in, hoor ik de lezer denken. Jazeker, zelfs geparkeerde voetgangers (terrassen!) moeten het soms ontgelden. Op steeds meer drukke stedelijke plekken moet ook daar dan ook paal en perk aan worden gesteld. Maar het ruimtebeslag per persoon is wel veel geringer. De fiets blijkt in staat om massaal gebruik te combineren met stedelijke verdichting, schonere lucht, gezondere mensen en een veilige en gezellige openbare ruimte. Dat is nogal wat. Reden genoeg om fietsers, en geen automobilisten, cadeautjes te geven.

Mede hierom zijn de Amsterdamse autoparkeernormen kort geleden geliberaliseerd. In de hoofdstad wordt het parkeerprobleem beetje bij beetje teruggeschoven naar waar hij hoort: bij de automobilist. We zien nu al dat vastgoedontwikkelaars gebruik gaan maken van hun vrijheid om geen inpandige parkeerplaatsen meer te bouwen: te duur, niet rendabel. Massaal autoparkeren in stedelijke gebieden bestaat bij de gratie van beleid en bescherming door de overheid. Het is goed dat deze zijdezachte behandeling tot inkeer komt.

Voor de goede orde: ik slaap geen minuut minder om mijn gemiste Jumbo-cadeautje. Maar het houdt ons wel een mooie spiegel voor over onze ingesleten (en versleten) blik op autoparkeren. De auto was ooit een nuttige uitvinding en een welkom alternatief voor de stank van de paardentrams. Maar auto’s op de huidige schaal ongebreideld laten rijden en staan kost ons meer dan ons lief is.

De 20e eeuw dreigde de fiets ten onder te brengen, maar gelukkig lijkt deze 19e eeuwse uitvinding - al dan niet elektrisch - de 21e eeuw op grote schaal te gaan veroveren. Laten we er blij mee zijn: fietsen maken de door velen zo gezochte en gewaardeerde stedelijke dichtheid mogelijk en is nog beter voor menig begroting ook.