Door Simon Kooistra. Dit item verscheen eerder op Gebiedsontwikkeling.nu
Vraag Co Verdaas niet of hij voor of tegen het bouwen in de open ruimte is. ‘Dat vind ik een achterhaald debat. We moeten ons niet in een keurslijf van rode of groene contouren laten drukken, maar nadenken over hoe het grote geheel straks functioneert. Daar ligt bij uitstek een taak voor de praktijkleerstoel gebiedsontwikkeling.’
‘Als veelvraat vind ik alles interessant’
Co Verdaas heeft zijn sporen verdiend in de wetenschap en bij de overheid. Hij is gepromoveerd op het planstelsel, werkte bij de Wageningse Universiteit, was ambtenaar bij de gemeente Zwolle, manager bij een woningcorporatie, lid van de Tweede Kamer, gedeputeerde van de provincie Gelderland en een blauwe maandag staatssecretaris in het kabinet Rutte/Asscher. In alle ambtelijke en bestuurlijke functies hield hij zich bezig met ruimtelijke ontwikkelingen. Op dit moment is hij onder andere lid van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur en adviseur bij Over Morgen. Dit bureau zet zich in voor een betere en toekomstbestendige leefomgeving. De focus ligt daarbij op maatschappelijke opgaven op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en de energie- en warmtetransitie.
Logische stap
‘Alles komt hierin samen’, zegt Verdaas over zijn benoeming op de praktijkleerstoel. ‘Voor mij is dit dan ook een logische stap. Naast mijn werk voor de overheid heb ik altijd met één been in de wetenschap gestaan door gastcolleges te geven en te schrijven. Ik reflecteer graag op wat ik meemaak in mijn dagelijks werk. Bij het schrijven van mijn proefschrift heb ik me al verdiept in theorievorming over sturingsvraagstukken. Complexiteit fascineert mij en dat komt bij deze leerstoel goed van pas. Ik wil ook leren van andere vakgebieden, zoals bestuurskunde, bedrijfskunde en recht. Als veelvraat vind ik alles interessant en dat heb je op deze plek nodig. Wie alleen belangstelling heeft voor de ontwerpkant van gebiedsontwikkeling of de rol van de overheid, heeft hier niets te zoeken.’
Zijn voorganger Friso de Zeeuw was in het dagelijks leven directeur Nieuwe Markten bij BPD. Verdaas heeft nooit voor een vastgoedpartij gewerkt. ‘Ik heb wel vaak met ontwikkelaars te maken gehad en ken er veel, maar daar liggen niet mijn roots, al werk ik nu voor een commercieel adviesbureau.’
Lachend: ‘Blijkbaar was er geen kandidaat die zich op alle drie fronten heeft gespecialiseerd. Ik vind dat niet erg. Een mens is nooit uitgeleerd. Daardoor kan ik mezelf ook weer prikkelen.’
Verdaas vindt dat zijn voorganger het fantastisch heeft gedaan. ‘Hij heeft de leerstoel en het vakgebied op de kaart gezet. Ik ga er niet onder gebukt, maar zie het als een zware verantwoordelijkheid om daar recht aan te doen. Ik ben wel een ander type mens, mede gekleurd door mijn ervaringen. Ik ben van nature onderzoekend en flegmatiek, Friso is directiever. Mijn ervaring is dat je verantwoordelijkheden ook heel goed aan anderen kunt overlaten.’
Beschouwt Co Verdaas zichzelf primair als man van de publieke zaak? Verdaas: ‘Meer van de maatschappelijke zaak. Maar ik houd er niet van om mensen in hokjes te stoppen. Ik heb bijvoorbeeld ook geen last van het stereotiepe beeld dat ondernemers alleen in geld zijn geïnteresseerd. Ondernemers maken het land en moeten geld verdienen om de continuïteit van hun bedrijf te waarborgen. Projectontwikkelaars en beleggers dienen ook een maatschappelijk doel. Als ze maatschappelijke wensen negeren, komen ze niet ver. De kennis van marktpartijen is dan ook uiterst waardevol bij het maken van publieke en maatschappelijke keuzes.’
De tijd dat de overheid kon bepalen waar wel en niet ontwikkeld mocht worden, is voorgoed voorbij, meent Verdaas. ‘Je hoort wel eens een nostalgische roep om de aloude Rijksplanologische dienst, die heldere kaders schiep. Maar dat zou nu niet meer werken. Daarvoor is de samenleving te complex en te dynamisch geworden. Met alleen beleid en subsidies kun je het vraagstuk van de woningbouw in combinatie met de energietransitie en circulaire economie niet oplossen. Je zult je als overheid moeten verstaan met andere partijen die hierin een rol spelen en rekening moeten houden met hun belangen. Meer dan ooit is gebiedsontwikkeling een samenspel van private en publieke partijen. Het helpt wel als je op nationaal niveau lijnen uitzet. Maar doe dat niet door locaties aan te wijzen, zoals vroeger gebeurde, maar door perspectieven te schetsen voor bijvoorbeeld de Noordvleugel, de Zuidvleugel en de krimpregio’s.’
NOVI
In de Nationale omgevingsvisie (NOVI) kan de rijksoverheid de richting aangeven voor de komende decennia. Verdaas: ‘Er zijn de nodige claims die zich ruimtelijk vertalen, zoals de woningbouwopgave, de landbouwstructuur, de energietransitie en de mobiliteit. Het Rijk moet hiervoor de coördinatie op zich nemen, zodat marktpartijen weten waar ze aan toe zijn en waar investeringen kunnen renderen. Aan de ene kant moet je ver vooruit denken, maar aan de andere kant adaptief zijn en rekening houden met nieuwe ontwikkelingen. Als een trendbreuk optreedt in de woonwensen die we nu nog niet kunnen voorzien, moeten we kunnen bijsturen. De kunst is een goed evenwicht te vinden tussen een flexibele opstelling en het bieden van zekerheid. Die twee gaan niet altijd goed samen. Dat is het klassieke dilemma van de gebiedsontwikkeling. Het is een intellectuele uitdaging om daarvoor oplossingen te bedenken.’
‘Nederland excelleert in gebiedsontwikkeling, maar er is een keerzijde’
In een column voor Binnenlands Bestuur schreef Verdaas onlangs over de gebiedsontwikkeling in zijn eigen achtertuin. Hij woont sinds kort in een voormalige steenfabriek aan de Waal onder de rook van Nijmegen. Met medebewoners voert hij gesprekken over de inrichting van een gemeenschappelijk stukje grond. Diverse functies passeren de revue, van een mooie afscherming voor de afvalbakken tot een hoekje voor de kinderen. Daarbij bespeurt hij de typisch Nederlandse neiging alles dicht te plannen. ‘In mijn Wageningse tijd als directeur van het Centre for Development Innovation ontving ik veel buitenlandse delegaties. Die verwonderden zich over ons aangeharkte landje. Nederland excelleert in gebiedsontwikkeling.
Er zijn niet veel landen die hun inrichting en waterveiligheid zo goed op orde hebben als Nederland. Maar er is ook een keerzijde. Niet alles is bekend bij het begin van een plan. Je kunt nog zo goed hebben gerekend en getekend, de kans is groot dat je na een paar jaar ontdekt dat er nog iets bij moet. Daarom pleitte ik er in genoemde column voor een deel van elke gebiedsontwikkeling ongepland te laten en gaandeweg in te vullen. Dat riep tal van reacties op. Hoe krijg je de exploitatie rond? Hoe zit het met der rechtszekerheid voor omwonenden? Wat als er geen idee komt? Op dergelijke dilemma’s krijgen we moeilijk grip.’
Omgevingswet
Misschien biedt de nieuwe Omgevingswet soelaas. Die geeft zowel overheden, marktpartijen als particulieren meer ruimte en flexibiliteit om activiteiten te ontplooien. Verdaas heeft als Kamerlid aan de wieg gestaan van deze wet. Sterker nog, hij blijkt als eerste de term Omgevingswet te hebben gebruikt. ‘Daarvan was ik me niet eens bewust, tot ik eraan werd herinnerd dat ik al tijdens de behandeling van de Tracéwet heb geroepen dat er geen wet bij moest komen, maar dat we toe moeten naar één Omgevingswet die andere wetten vervangt. Daarmee dwing je het bestuur integrale afwegingen te maken, zodat het zich niet kan verschuilen achter een woud van sectorale wetgeving. Nu hebben we ongeveer 50.000 bestemmingsplannen, die elke kavel bestemmen. Elke verandering leidt tot een bestemmingsplanwijziging. Dat remt elke maatschappelijke dynamiek.
Na invoering van de Omgevingswet gaan we terug naar één omgevingsplan per gemeente, waarin bovendien meer belangen worden meegewogen. Criticasters zeggen dat dit willekeur in de hand werkt, maar ik vind de huidige situatie ook een vorm van willekeur. Bij elk initiatief moet je beginnen met het wijzigen van een bestemmingsplan en het merendeel van die 50.000 zijn postzegelplannetjes. Daarmee bevorder je niet de kwaliteit van een gebied. De nieuwe wet is nog wel een black box. Niemand weet precies hoe die straks gaat uitpakken.
Het vraagt veel van de professionals bij lokale en regionale overheden. Straks gaat het niet meer om hun specialisme, maar om een maatschappelijk doel dat alle specialismes overstijgt. Bijvoorbeeld hoe je woningen kunt realiseren op een ecologisch verantwoorde manier, rekening houdend met piekbuien en verminderde CO2-uitstoot. Een specialist kan zich dan niet meer terugtrekken op zijn eigen gebiedje en de verantwoordelijkheid voor de rest doorschuiven.’
Energieleveranciers
Als hoogleraar gebiedsontwikkeling zal Verdaas steeds de brede maatschappelijke context voor ogen houden. ‘Als de energietransitie een dominante factor wordt, moeten we het gesprek aangaan met partijen die daarin een rol spelen. Ik kan me voorstellen dat we energieleveranciers vragen om partner van de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling (SKG) te worden. Niet omdat we zoveel mogelijk deelnemers willen werven, maar omdat ze aansluiten bij onze inhoudelijke agenda.
Om in aanmerking te komen voor een lidmaatschap van de SKG moeten ze ons verder kunnen brengen bij het ontwikkelen van kennis, inzicht en toepassingen op ons vakgebied. Op die gronden is bijvoorbeeld de Deltacommissaris toegetreden. Ik kan me voorstellen dat we ook gaan praten met partijen die gespecialiseerd zijn in digitalisering en big data, gezien de opkomst van smart cities. Google weet meer van ons dan de overheid. De leden van de SKG worden uiteraard intensief betrokken bij deze nieuwe invalshoeken van gebiedsontwikkeling.’
Het bestaansrecht van de leerstoel staat of valt met de meerwaarde die ze heeft voor de praktijk, stelt Verdaas. ‘Ik ben geen pure wetenschapper die het alleen om de wetenschap gaat. Ik doe aan wetenschap omdat het mij helpt gestructureerd en methodologisch over een aantal vraagstukken na te denken. De mensen uit zowel de wetenschap als de praktijk moeten iets aan deze leerstoel hebben. Denk aan de agendering van urgente kwesties, het ontwikkelen van toepassingen, het ontsluiten van kennis en het leggen van verbindingen tussen partijen.
We zijn als praktijkleerstoel ingebed in de academische wereld binnen en buiten Delft, waardoor we makkelijker relaties kunnen organiseren en kennis naar ons toe kunnen halen. Omgekeerd kan het voor de TU-collega’s interessant zijn dat ze via onze leerstoel direct toegang hebben tot partijen die ze als wetenschapper niet dagelijks tegenkomen.’
Verdaas is voor vijf jaar aangesteld. Hij overweegt elk jaar een bepaald thema uit te diepen en daarvan een dynamische publicatie te maken, die steeds wordt aangevuld en geactualiseerd. Daarbij wil hij de input van zowel collega-wetenschappers als de achterban van de SKG gebruiken. Gezien de core business van de praktijkleerstoel en de maatschappelijke urgentie denkt hij aan de woningbouwopgave als eerste thema. ‘Daarbij wil ik een doorbraak forceren in het debat. Ik wil het niet hebben over de digitale keuze tussen binnenstedelijk bouwen of bouwen in het groen, omdat je dan voorbijgaat aan de kwaliteitsvraag. Ik wil een nieuw perspectief schetsen waarbij de bouwopgave wordt gekoppeld aan ecologische waarden.
Tot nu toe zijn dat gescheiden werelden. Mijn doel is concepten te ontwikkelen voor een duurzamer woonmilieu met een beter rendement. Van de leden verwacht ik dat ze bereid zijn uit hun eigen groef te stappen en nieuwe wegen te verkennen. Als dit leidt tot concepten die onze achterban succesvol kan toepassen, ben ik een tevreden man.’