Steden zijn ambitieus als het gaat om de aanpak van de uitstoot van CO2, de verduurzaming van het mobiliteitssysteem of simpelweg de luchtvervuiling. Uit onderzoek komt naar voren dat ze vaak ambitieuzer zijn dan nationale overheden. Dat is opmerkelijk. Want wie over het systemische karakter van deze problemen nadenkt, ziet dat ze de grenzen van de stad (ver) overstijgen. Steden hebben maar nauwelijks invloed op institutionele beleggers en investeerders, wet- en regelgeving maar ook de fysieke stromen van brand- en grondstoffen. Steden laten zich hier echter niet door hinderen. Sterker, zij redeneren juist andersom. Grote veranderingen waren altijd een kwestie van de knop omzetten.
Doen
De groeiende groep burgers en ondernemers die de steden bevolken, vormt een groeiend reservoir van ideeën en initiatieven. Al doende wordt geleerd. In tegenstelling tot nationale overheden hoeven ze niet te weten wat dat ene, meest kosteneffectieve duurzame energiesysteem ons gaat kosten. Ze beginnen gewoon. Een concreet voorbeeld uit Utrecht is het experiment om elektrische deelauto’s aan te sluiten op de zonnepanelen die ze zelf hebben aangeschaft. Zo wordt de CO2-uitstoot gereduceerd, werken mensen met vereende krachten aan groene mobiliteit en wordt de lucht schoner.
Wereldwijd zijn er steeds meer voorbeelden van dergelijke ‘crosssectorale’ stedelijke initiatieven. De complexe transitieopgaven waar ze zich op richten, kunnen maar beperkt worden begrepen met de traditionele wetenschappelijke bril, ervaart PBL-onderzoeker Ton Dassen. ‘Deze wetenschap is goed in het begrijpen en modelleren van bestaande – energie-, mobiliteits- en grondstoffen- – systemen. Ze schiet tekort als het gaat om het begrijpen van vaak zeer contextuele experimenten die zich weinig aantrekken van bestaande systeemgrenzen.’
Transitiebeleid is volgens hem daarom gebaat bij een ‘constructieve confrontatie’ van wetenschappelijke kennis met kennis en ervaringen die worden opgedaan met experimenten, in de praktijk.
Kruisbestuiving
Door de Green Week te organiseren wil het PBL een constructieve confrontatie bewerkstelligen tussen systeemkennis en praktijkkennis, aldus Dassen. Het PBL wil hiermee enerzijds laten zien dat het het debat over een concreet probleem of intiatief verder kan brengen met kennis. In het voorbeeld van Utrecht: met een goed inzicht in de toekomstige regionale behoeften aan verplaatsingen over korte en langere afstanden – kennis die het PBL heeft – kan in de praktijk van Utrecht beter worden ingespeeld op elektrisch rijden als nieuwe modaliteit.
Anderzijds gaat het erom om inzichten op te halen voor het beleid van de diverse overheidslagen. In het voorbeeld van Utrecht: Hoe wordt het initiatief in Lombok met de opslag van zonne-energie in deelauto’s geholpen of juist gehinderd door de Europese spelregels voor de interne elektriciteitsmarkt?; Wat betekent het nationale fiscale beleid voor de aanschaf en het gebruik van elektrische auto’s?; Wat betekent het gemeentelijke beleid voor parkeren of de plaatsing van laadpalen?; Hoe kan het beleid van deze overheden elkaar versterken?
Tijdens de OEGW worden enerzijds internationale wetenschappers en anderzijds diverse partijen uit het Utrechtse bij elkaar gebracht. Dit gebeurt in verschillende settings, van thematische fietsexcursies tot energieke debatten, in verschillende samenstellingen qua achtergrond, gender en leeftijd, en wordt gewerkt met diverse moderne technologieën zoals een serious game, een fotowedstrijd via Instagram en een creaton.